[Sixtinus, Suffridus]
SIXTINUS (Suffridus), rechtsgeleerde, overl. 1648 of 49, Fries van geboorte, doch als ‘Amsterdammer’ 9 April 1619 te Heidelberg ingeschreven, waar hij tot 1625 bleef (Toepke, Matrikel Heidelberg II, 294). Hij was raad (a consiliis) en consul (agent) te Amsterdam van landgraaf Maurits van Hessen; wellicht verwant met Regnerus Sixtinus, die ook raad van dien landgraaf is geweest.
Hij schreef Apollo over de Inwydinghe van de Nederlandsche Academie de Byekorf, gesticht door d.S. Coster, waarmede 23 Sept. 1617 Coster's Nederduitsche Academie ingewijd werd, en Geraert van Velsen lyende (Amst. 1628, herdr. 1663) Sixtinus bezat een groote bibliotheek, waarin zich onder meer een gedeelte van de boekerij van Janus Gruter bevond, die Sept. 1622 bij de plundering van Heidelberg door de troepen van Tilly verstrooid was geworden. S. was toen daar, en het schijnt dat hij op niet geheel eerlijke wijze zijn boekerij heeft vergroot, met hetgeen hem door anderen toevertrouwd was. De tijdgenooten beklagen zich herhaaldelijk, dat hij niet toeschietelijk was in het leenen van handschriften voor wetenschappelijke doeleinden. Zijne blbliotheek kwam door erfenis in het bezit van een geldersch edelman, van Eck, die ze later publiek liet verkoopen. Zijn eigenlijke naam zou volgens van Halmael, Bijdr. tot de Gesch. van het Tooneel, 81, Sjoerd Sytzes zijn.
Zie: Navorscher IL (1899) 587 (waar ik ten onrechte betwijfelde, of hij raad van Maurits van Hessen is geweest) en behalve de daar genoemde bronnen een brief van Pontanus aan Bernegger in Alciatus, Tractatus (L.B. 1708) 149; Worp, Gesch. v.h. Drama I, 291.
Molhuysen