1683). Sedert verdeelde hij zijn tijd tusschen het geven van privaatonderricht en het voortzetten zijner studiën. Van grooten invloed op den jeugdigen geleerde was de komst te Leiden in 1686 van Gerard Noodt. Niet minder tot diens lessen dan tot diens persoonlijkheid voelde S. zich aangetrokken. De naam van tweeden vader, waarmede Noodt betiteld werd, moge dit aangeven. Als opvolger van Jod. van Gesseler 7 Apr. 1691 tot gewoon juris prof. te Harderwijk beroepen, aanvaardde hij dit ambt met een rede: de Optimo genere interpretum juris civilis. Het rectoraat door hem 1693-94 bekleed, werd neergelegd met eene: Oratio de militia advocatorum (Hard. 1694). Te Franeker 16 Nov. 1694 benoemd, werd 14 Maart 1695 zijn bekende inaug. rede uitgesproken, waarin het netelig vraagstuk der emblemata Triboniani werd besproken en Tribonianus in bescherming werd genomen: Oratio qua disquirttur, culpandusne sit Tribonianus, quod Ictorum, qui stante libera reipublica Romana claruere, scripta suppresserit, de posteriorum, qui sub Imperatoribus floruere, responsa in Pandectas retulerit (Fran. 1695). Te Franeker ontwikkelde hij zijn volle kracht, en wist hij zich door zijn onderwijs, dat vooral aan de kennis der romeinsche bronnen en haar geschiedenis ten goede kwam, een naam te vestigen, die hem in 1713 als opvolger van Jan Voet te Leiden bracht. Het rectoraat te Franeker in 1701-2 en 1711-12 bekleed, werd respectievelijk neergelegd met redevoeringen: de Jurisprudentia M.T. Ciceronis (Fran. 1702) en de Jurisprudentia historica (Fran. 1712). Zijn inaug. rede: de Caussis praestantiae juris Romani, werd 9 Nov. 1713 te Leiden uitgesproken. Ruim 20 jaar werd de juridische leerstoel aan onze eerste hoogeschool door hem met
eere bekleed, terwijl hij hier zijne geschriften samenstelde, die zijn naam onsterfelijk maakten. Vooreerst zijne verzameling oude, van vóór Justinianus dagteekenende, romeinsche bronnen; in de 2e plaats de zgn.: ‘Noten van Schultingh’, aanteekeningen op de Pandecten, die jaren na zijn dood zijn uitgegeven. Beide zijn nog thans voor den romanist van groote waarde. Het rectoraat te Leiden werd door hem in 1718 neergelegd met een rede: de Utilitate ex iuris prudentia Romana ad alias artes ac scientias redundante (L.B. 1718) en in 1730 met een rede: de Angusta innocentia hominis ad legem boni (L.B. 1730). Hij stierf ongehuwd, zijne schriftelijke nalatenschap vermakende aan prof. J.C. Rücker, die zijne te Franeker gehouden disputen verzameld liet drukken, en uit wiens nalatenschap S.'s geschriften voor de leidsche universiteitsbibhotheek zijn aangekocht. Zijn ambtgenoot J.J. Vitriarius hield zijn lijkrede. Zijn door H. van der My geschilderd portret bevindt zich in de senaatskamer te Leiden.
Geschriften: Jurisprudentia vetus ante-justinianea (L.B. 1717; uitg. van G.H. Ayer, Lips. 1737) waarachter de rede over Tribonianus en de rectorale rede van 1712; Enarratio partis primae digestorum seu pandectarum D.N. Justiniani, sacratissimi principis (L.B. 1720; 2e dr. 1738, 3e dr. in het 4e deel der Comm. Academicae 1774); Oratio funebris in obitum ... J.v.d. Waeyen (Fran. 1702); Oratio funebris in obitum ... J. Perizonii (L.B. 1715); Thesium controversarum iuxta seriem Digestorum decades centum, quas olim in Franequerana academia auditoribus suis se praeside dispectandas proposuit... A. Schultingius (uitg. van J.C. Rücker L.B. 1738; 2e dr. 1762; 3e dr. in het 3e