[Petit, Louis Jacques de]
PETIT (Louis Jacques de), geb. 10 Juli 1790 te Maastricht overl. 26 Febr. 1853 te Arnhem. Hij was een zoon van den gepensionneerden majooringenieur Willem de P. en Catharina Adelaide Lucie Hesselberg. Op 14-jarigen leeftijd werd hij bij het adellijk cadettenkorps te Berlijn geplaatst (19 Nov.) en verliet het in Febr. 1808. Op 24 Juni 1809 trad hij, evenals zijn broeder te voren, in russischen dienst. Als porte-épée bij het 23e regiment infanterie woonde hij den veldtocht in Zweedsch-Finland bij onder den generaal Kominsky, later graaf Wittgenstein. Op 25 Dec. 1811 werd hij tot vaandrig, op 20 Juni 1812 tot 2en luitenant, op 9 Nov. tot 1en luitenant en reeds op 21 Dec. 1812 tot stafkapitein bevorderd. Met de 5e divisie van het 1e armeekorps onder Wittgenstein woonde hij den geheelen veldtocht van 1812 bij; 16 Juni 1812 streed hij bij Deweltof en Wilkomir, 3 Juli te Druja, 18 Juli bij Jacubova waar hij gewond werd; voorts bij Klestiza, bij Golowtschisna en bij Polotzk. Voorts bij Jumika, Borissow, aan de Berezina en bij Labion. Bij de overrompeling van Pilschauw aan den Weichsel werd hij aan het rechterbeen verwond. Ook in 1813 streed hij bij Töplitz, Peterswalde, Wittenberg, Halle en Dresden waar hij eervol vermeld werd, te Altona, Culm en Leipzig. Hier werd hij wederom gewond. Na aan den veldtocht van 1814 te hebben deelgenomen, bood hij zich, nauwelijks hersteld, aan voor dien van 1815. In dat jaar was hij gedurende enkele maanden plaatselijk adjudant te Frankfort a.d.M. en vertrok daarna naar het russische hoofdkwartier te Parijs. Hier verzocht en verkreeg hij 14 Oct. 1815 eervol ontslag uit den russischen dienst, met verhooging in rang en het recht om de uniform te blijven dragen. In het vaderland teruggekeerd
werd hij op 10 Jan. 1816 slechts benoemd tot 1en luitenant bij het 2e bataillon nationale militie; op 19 Juli werd hij overgeplaatst bij den Generalen-kwartiermeesters-staf en eerst op 17 Febr. 1818 tot kapitein bevorderd. Van 1820-1826 maakte hij deel uit van de commissie tot grensscheiding tusschen Nederland en Frankrijk; op 10 Jan. '27 overgeplaatst bij den gener. staf werd hij 29 Juli 1831 bevorderd tot majoor, op 27 Maart 1841 tot luitenant-kolonel en op 5 Oct. 1849 tot kolonel. Van 1830-39 was hij bij het leger te velde, als chef van een brigade- of divisie-staf. Op 31 Aug. 1831 ontving hij de Mil. Willemsorde 4e kl. Op 8 Sept. 1852 werd hij tot generaal-majoor en commandant der 4e brigade infanterie benoemd. Hij was op 3 Jan. 1828 gehuwd met Florence Marie Colette van de Walle, die hem 3 zonen schonk.
Zie: Mil. Spectator 1853, 428.
Eysten