tot directeur van het Ethnographisch museum, later ook tot secretaris daarvan. Als bestuurslid van de in 1853 te Batavia opgerichte Mij. van nijverheid, later bekend als Ned. Ind. Mij. van nijverheid en landbouw, was hij sinds April 1860 opgetreden. Vooral aan hem was de landbouwtentoonstelling te danken, in 1865 te Batavia gehouden. Drukke ambtsbezigheden drongen hem echter in 1869 en 1870 vele werkzaamheden op zij te zetten.
18 Dec. 1869 werd hij benoemd tot directeur van binnenlandsch bestuur. Veel heeft hij tijdens zijn kort directeurschap gedaan. 4 Maart 1873 reeds zag hij zich benoemd tot algemeenen secretaris van den gouverneur-generaal. Hem werd toen opgedragen een algem. plaatselijk onderzoek op Java en Madoera in te stellen naar de werking der bestaande agrarische verordeningen en een rapport daarover uit te brengen. In Maart 1875 was de gouverneur-generaal Loudon vervangen door Mr. J.W. van Lansberge, doch deze behield den algem. secretaris van zijn voorganger, totdat de laatste, bij Kon. besluit van 27 Mei 1877 tot lid in den Raad van Ned.-Indië benoemd, in dat college zitting nam. Om gezondheidsredenen zag hij zich echter genoodzaakt spoedig verlof naar Europa te verzoeken, hetwelk hem in Jan. 1878 verleend werd. In April 1880 ging hij naar Java terug, opnieuw als lid in den raad van N.-I., met herstelling in zijn vorige ancienniteit. Begin 1884 keerde hij echter voor goed naar Nederland terug. In Maart 1888 werd hij door Rotterdam afgevaardigd naar de Tweede Kamer der Stat.-Gen. en veel heeft hij daar gedaan in het belang van Indië.
Hij huwde 28 Mei 1865 te Banjoemas met een dochter van den resident J.P. Zoetelief.
Zie: Themis 1885, 586; Ind. Gids 1893, II, 2196; N.P. van den Berg in Levensb. Letterk. 1895, 527; T.H. der Kinderen in Eigen Haard 1893, 41.
Wiersum