[Nassau, Hendrik Jan]
NASSAU (Hendrik Jan), een der bekende schoolmannen van ons land, 30 Nov. 1791 te Middelburg geb. en 8 Nov. 1873 te Assen overl. Van zijn jeugd is weinig bekend, maar zeker is dat zijn pad niet door anderen geëffend, doch geheel door hem zelf gebaand werd: hij was een autodidact in den vollen zin des woords. Na eerst een tijdlang als bediende in den boekhandel werkzaam geweest te zijn, deed hij in 1812 examen voor den derden rang, werd ondermeester te 's Gravenhage en kort daarna secondant aan het destijds bloeiend instituut van P.J. Rünckel te Hoogezand (Gron.), waar hij vervolgens eerst den tweeden en in 1816 den eersten rang bij 't onderwijs behaalde. Vier jaar later werd hij tot ‘fransch en hoogduitsch taalmeester’ aan 't gymnasium te Assen benoemd, promoveerde in 1829 ‘magna cum laude’ aan de groningsche hoogeschool tot doctor in de letteren en werd toen rector van het gymnasium te Assen. In 1848 werd N. schoolopziener, en bij de invoering der nieuwe wet op 't lager onderwijs in 1857 inspecteur van dat onderwijs in de prov. Drente. Zijn ambt van rector legde hij toen neer en werd daarin opgevolgd door zijn leerling M.J. Noordewier.
Zijn leven lang is Nassau zich met volle kracht aan 't onderwijs blijven wijden; hij had dit lief en kende het door en door. Daarbij was hij een ‘krachtige persoonlijkheid die echter nooit zich zelven zocht’, gelijk een zijner leerlingen van hem getuigt. ‘Hij hief steeds tot zich op, doch bleef ook steeds in alles verreweg de meerdere. N. was een oorspronkelijk denker, een practisch geleerde, in alles een ongewone persoonlijkheid’ (Stellwagen).
Van zijn vele geschriften noemen wij: De nadeelen eener bekrompene vaderlandsliefde (1829); Historische proeven over den gunstigen invloed dien de opvolgende oorlogen der Oude Geschiedenis op den voortgang en verbreiding der beschaving hebben uitgeoefend (1834); Mr. Petrus Hofstede, oud-gouverneur van Drenthe (1839); 't Jaar 1672 (1842); 't Lager onderwijs in ons vaderland en deszelfs regeling van staatswege (1841); Synonymiek, taal en wijsbegeerte (1841); Taalmijmeringen (1842-54); Oude Aardrijkskunde. Historisch over-