[Minto, Sir Gilbert Elliot, graaf van]
MINTO (Sir Gilbert Elliot, graaf van), geb, 23 April 1751, overl. 21 Juni 1814, zoon van Sir G. Elliot van Minto in Roxburghshire en A. Dalrymph Murray Kynynmond, ontving zijn eerste opvoeding gedeeltelijk in Frankrijk, volbracht zijne rechtsstudiën te Oxford en was van 1776-1784 en van 1786-1793 lid van het Lagerhuis. Als zoodanig werd hij vooral bekend door zijn klacht tegen Sir Elijah Impey, wegens handelingen van dezen rechter in Britsch-Indië. In 1793 werd hij benoemd tot civiel commissaris te Toulon; toen die plaats kort daarop weder in handen der Franschen kwam, vestigde hij zich te Florence en trad in Juni 1794 op als gouverneur van Corsica, welk eiland hij echter 26 Oct. weder moest verlaten. Na een verblijf te Napels, keerde M. 15 Maart 1798 in Engeland terug en werd in Oct. d.a.v. tot het pairschap verheven met den titel baron Minto of Minto. In Jan. 1799 werd hij benoemd tot buiteng. gezant en gevolm. minister te Weenen, welken post hij tot het voorjaar van 1801 bekleedde. In Juli 1807 aanvaardde hij het bestuur als Gouv.-Gen. van Indië. Hij wist aldaar het ernstig verstoorde evenwicht in de financiën te herstellen en beteugelde het te hevig optreden der christelijke zending tegen mahomedanisme en hindoeïsme, welke verstandige maatregel in Engeland afkeuring wekte. Veel werd door hem voor de ontwikkeling van het volk gedaan, terwijl hij door onderhandelingen en, waar het noodig was, door optreden met de wapenen het britsche gezag in Indië op vasteren grondslag vestigde. Ook buiten het door hem bestuurde gebied breidde hij dat gezag uit; op de Franschen veroverde hij in 1810 de eilanden Bourbon en Mauritius en op de Hollanders in datzelfde jaar de Molukken. Persoonlijk vergezelde hij in 1811 de expeditie
naar Java, alwaar hij zes weken vertoefde om het britsche bestuur voorloopig te organiseeren. Tot zijne eer strekt, dat hij niet gehandeld heeft overeenkomstig de bedoeling der directeuren der O.-I. Compagnie om alleen het gezag der Nederlanders (toen onder Frankrijk staande) te vernietigen, hunne wapenen aan de inlanders over te geven en daarna het eiland weder te ontruimen, ten gevolge waarvan de weerlooze Hollanders aan de inlanders zouden zijn overgeleverd; evenals zijn gezegde tot Muntinghe - bij de onzekerheid of Java wel in het bezit der Engelschen zou blijven - ‘in the mean time let us do as much good as we can’. In 1813 werd hij vrij plotseling van zijn post in Britsch-Indië teruggeroepen, vermoedelijk omdat eene plaats moest gevonden worden voor lord Moira, een persoonlijken vriend van den Regent. M. werd toen benoemd tot Viscount Melgund en Earl of Minto. In Oct. 1814 gaf hij het bestuur aan zijn opvolger over en kwam in Mei 1814 in Engeland terug, waar hij reeds in de volgende maand te Stevenage overl. Hij werd begraven in Westminster Abbey.
Minto was den 3 Jan. 1777 gehuwd met Anne Maria, dochter van sir George Amyand. Uit dit huwelijk sproten drie zoons en drie dochters.