nemen aan den strijd tegen Spanje. Hij trok in 1594 met de staatsche hulptroepen naar Frankrijk, van waar hij Aug. 1595 terugkeerde en als hopman met een vendel te Groningen in garnizoen kwam. In 1596 nam hij deel aan den engelschstaatschen tocht naar Cadix, waar hij zich zeer onderscheidde aan het hoofd van een engelsche afdeeling. Hij volgde zijn broeder en prins Maurits op hunne krijgstochten o.a. bij het beleg van Rijnberk (1597), waar hij gewond werd, en in den Achterhoek (1598), waar hij een ruiteraanval bij Ulft leidde; in 1599 deed hij tot afleiding van den vijand twee stoute ruitertochten in Brabant; in Jan. 1600 verraste hij Wachtendonk; in den slag bij Nieuwpoort, dien hij in een brief aan zijn vader beschreef, voerde hij het bevel over de ruiterij; in Nov. 1602 leidde hij een belangrijke expeditie naar Luxemburg. Hij was zeer gezien om zijn ernst en dapperheid en overleed (1604) in het kamp voor Sluis na een paar dagen van ziekte; hij werd te Arnhem, waar hij sedert zijn huwelijk woonde, in de Groote kerk begraven. Hij was (7 Juni 1601) te Arnhem gehuwd met Anna Margaretha, gravin van Manderscheid-Blankenheim, weduwe van den in 1598 op zijn slot vermoorden graaf Ulrich von Daun. Hij stierf kinderloos. Zijn door J. van Ravesteyn geschilderd portet is in het Rijksmuseum te Amsterdam.
Zie: Groen, Archives, 2me Série, t. I en II passim, waar ook verschillende van zijn brieven over militaire zaken.
Blok