1692 werd hij tot pensionaris der stad Rotterdam benoemd en bleef dit tot 16 Sept. 1720. Voor Rotterdam heeft hij zich in dien tijd o.a. verdienstelijk gemaakt door zijn Sommier berigt rakende de chartres der stadt Rotterdam (Rott. 1704). Daarna bekleedde hij tot zijn dood het ambt van raadpensionaris als opvolger van Anthonie Heinsius. Reeds tijdens zijn pensionarisschap was hij door de Staten met verschillende gewichtige zaken belast. Vooral heeft hij zich beijverd het geschil tusschen de ridderschap en de steden van het Veluwsche kwartier bij te leggen, doch zonder succes; als raadpensionaris heeft hij in opdracht van de Staten van Holland getracht de Staten van Gelderland te doen afzien van hun voornemen om den Prins tot stadhouder te benoemen, doch ook daarin is hij niet geslaagd. Bekwaam ambtenaar, was hij evenwel niet berekend voor den belangrijken post van raadpensionaris, dien hij zonder glans heeft waargenomen als volgzaam dienaar der Staten en hunner inzichten.
Zijn portret is door Jac. Houbraken gegraveerd naar een schilderij van Joh. Vollevens, ook voorkomende bij Wagenaar.
Zie: Wagenaar, Vad. Hist. XVII, 290, 340; XVIII, 234, 244, 452; van Wijn, Nalez. op Wagenaar, 426; Scheltema, Staatk. Nederl.; Collot d'Escury, Holl. roem I, 254; Blok, Gesch. v.h. Ned. Volk VI, 7, 14, 78, 82, 88, 93.
Wiersum