[Hoeven, Abraham Pruys van der]
HOEVEN (Abraham Pruys van der), geb. 30 Maart 1829 te Leiden, overl. te Brussel 7 Jan. 1907, zoon van prof. Cornelis P.v.d.H. en Maria Cornelia Trompert. Hij ging in 1845 als scheepsjongen in zeedienst, deed verscheidene zeereizen en bevond zich in 1852 als stuurman te Batavia, waar hij zich bekwaamde voor O.I. ambtenaar en in Jan. 1854 benoemd werd tot ambtenaar ter beschikking en geplaatst in de res. Benkoelen. In 1856 werd hij controleur 3e kl. en in Aug. 58 overgeplaatst naar Sumatra's Westkust; het volgend jaar werd hij aan den commandant der Redjangsche expeditie toegevoegd voor de politieke aanraking met de bevolking. In 1860 volgde zijn benoeming tot controleur 2e kl., daarna 1e kl. met standplaats Redjang in Palembang, in '62 werd hij ass.-resident van de L. Kota en daarna van Mandeling. Na een twee-jarig verlof werd hij benoemd tot ass.-resident van Benkoelen; in 1870 tot resident der Lampongs en in 1873 van Palembang. In Mei '79 vertrok hij opnieuw met een 2-jarig verlof naar Nederland, maar ontving reeds in Oct. van dat jaar bericht dat de Gouv.-Gen. ‘over zijn diensten wenschte te beschikken’. Toen hij in Dec. 1879 naar Indië teruggekeerd was, werd hem tot taak gesteld, in overleg met generaal van der Heyden de plannen te ontwerpen voor de organisatie van het bestuur in Atjeh. Hij bleef van Febr.-Oct. '80 als gouv.-commissaris te Atjeh en diende met zijn mede-commissaris een rapport in waarbij voor 't eerst op de invoering van eene scheepvaartregeling werd aangedrongen als de meest noodige maatregel voor de gezagserkenning en pacificatie van Atjeh. In Mei 1881 werd hij tot gouverneur van dat gewest benoemd, voerde er het civiele bestuur in, op een tijdstip dat het land nog allerminst voor een ‘civiel
bestuur’ zonder dadelijken steun der militaire macht gegeschikt was, zoodat het verzet in Groot-Atjeh door de krachtige hand van van der Heijden bedwongen, opnieuw uitbrak. Hij vertrok van daar 12 Maart 1883. Weinige maanden daarna werd P.v.d.H. op verzoek gepensionneerd, doch trad in 1886 weder in 's lands dienst als lid van den Raad van Indië. In Aug. 1893 vertrok hij met pensioen naar Europa. Op de daden van zijn bestuur in Atjeh heeft het niet aan kritiek ontbroken. Men leze bijv. E.B. Kielstra, Atjeh, onder het bestuur van den gouverneur Pruys van der Hoeven in Ind. Milit. Tijdschr. 1886, I, 209 en 305.
Pr. v.d.H. was 31 Mrt. 1865 te Noordwijk-binnen gehuwd met Elkoline Gerardine Petronella Canter Alta (geb. den Haag 30 Dec. 1848, overl. te Brussel 21 Dec. 1902). In 1852 heeft J.P. Berghaus zijn portret op steen geteekend.
Zijn belangrijkste geschriften zijn: Veertig jaren Indische dienst ('s Grav. 1894); Een woord over Sumatra in brieven. I. Benkoelen, II. Sumatra's Westkust en Palembang (Rotterdam 1864, 2 dln.); Mijne ervaring van Atjeh ('s Gravenhage 1896); Stemmen uit het Oosten (overzicht van de territoriale veranderingen in Afrika en Azië, in verband met ons koloniaal bezit) in Vragen des Tijds XXV, II, 245: Reorganisatie van het bestuur van Ned.-Indië, ibid. XXX, II, 230.
Muller