[Hoek, Martinus]
HOEK (Martinus), geb. 13 Dec. 1834 te 's Gravenhage, overl. te Utrecht 3 Sept. 1873 als hoogleeraar in de sterrekunde aan de utrechtsche hoogeschool. Zijn vader, Andries Hoek, een kundig en zeer geacht chirurg te 's Gravenhage, was gehuwd met Johanna Maria de Wit, en M.H. ontving in zijn geboortestad zijne opleiding op het gymnasium onder leiding van den rector C. Bax. Hij gaf daar reeds blijken van groote vlugheid en zin voor wetenschappelijke studie, maar tevens van een sterk onafhankelijkheidsgevoel en afkeer om in het gewone maatschappelijke gareel te loopen, vooral als hij daardoor eenigermate in zijne gewone werkzaamheden gehinderd werd. Zoo zorgde hij er b.v. voor, door in zijn werk steeds enkele fouten te maken, dat hij nimmer de eerste maar altijd de tweede in zijne klasse bleef. Deze karaktereigenschappen zijn hem steeds bijgebleven en, hoe voordeelig ze ook voor zijne wetenschappelijke werkzaamheid waren, ze zijn toch in zijn later leven meer dan eens oorzaak geweest van minder aangename verhoudingen en van minder juiste waardeering van zijn persoon.
Hij liet zich 7 Sept. 1852 als student te Leiden inschrijven met het plan om op het voetspoor van zijn vader, dien hij zeer vereerde, in de geneeskunde te gaan studeeren. Na zijn propaedeutisch examen ging hij echter over tot de philosophische faculteit en beoefende vooral de sterrekunde onder Kaiser's leiding. In Augustus 1856 werd hij als opvolger van J.A.C. Oudemans tot observator benoemd en hij promoveerde 30 Oct. 1857 op eene dissertatie Over de kometen van de jaren 1556, 1264 en 975 en hare vermeende identiteit. Na het vertrek van J.A.C. Oudemans als hoofdingenieur van den geographischen dienst in Ned.-Indië werd hij in diens plaats benoemd tot buitengewoon hoogleeraar in de sterrekunde te Utrecht, welke betrekking hij op 24 Juni 1859 aanvaardde met eene rede over de Herleving der Sterrekunde, 1 Mei 1867 volgde zijne benoeming tot gewoon hoogleeraar.
Als observator te Leiden had hij zich ijverig bezig gehouden met waarnemingen, waarvan de uitkomsten in hoofdzaak in de Astronom. Nachrichten zijn meegedeeld. Na zijne benoeming tot hoogleeraar heeft hij zich echter weinig meer met sterrekundige waarnemingen bemoeid. Ten deele was dit zeker, omdat hij meende zijne niet sterke gezondheid zooveel mogelijk te moeten sparen; zijne zusters toch waren alle op betrekkelijk jeugdigen leeftijd aan tering gestorven en alleen een jongere broeder was hem overgebleven. Hij hield zich dan ook te Utrecht vooral bezig met theoretische onderzoekingen, in de eerste plaats over de voortplanting van het licht in zich bewegende vaste lichamen, welke hij zoowel uit de theorie als uit proefnemingen afleidde. Zijne uitkomsten heeft hij medegedeeld o.a. in de Recherches astronomiques de l' Observatoire d' Utrecht, waarvan hij 4 afleveringen uitgaf. Later heeft hij zich bezig gehouden met zeer belangrijke onderzoekingen over kometensystemen, waarvan de verschillende deelen achtereenvolgens het zonnestelsel bereiken, en hij trachtte daaruit gegevens omtrent de voortgaande beweging van het zonnestelsel af te leiden. Voor