[Heyden, Karel van der]
HEYDEN (Karel van der), geb. 12 Jan. 1826(?) te Batavia, overl. 26 Jan. 1900 te Bronbeek, natuurlijke zoon van Hubert Joseph Jean Lambert Ridder de Stuers en eene inlandsche (boegineesche) vrouw, als kind aangenomen door Jean van der Heyden en Wilhelmina Siebing, trad, na eenige jaren op een kostschool te Arnhem te hebben doorgebracht, in 1841 als vrijwilliger in mil. dienst, vertrok dat jaar naar Indië, werd in 1850 benoemd tot 2en luit. der inf. Verdere bevorderingen: 1854 1e luit., 1859 kapt., 1868 maj., 1872 luit.-kol., 1876 kol., 1878 gen.-maj., 1880 luit.-gen.
Hij maakte in 1848 en 49 de 2e en 3e expeditie naar Bali, in 1851 en 52 de krijgsverrichtingen in Palembang, in 1860-65 die ter Z.O. Afd. van Borneo mede; in dit gewest vervulde hij geruimen tijd de betrekking van civiel bestuurder (controleur en ass. resident). In 1874 nam hij deel aan de 2e atjehsche expeditie; na afloop van van Swietens veldtocht keerde hij naar Java terug, maar reeds in 1876 werd hij weder naar Atjeh geroepen, waar hij de vijf volgende jaren, sedert Juni 1877 als ‘gouverneur en mil. bevelhebber’, zou doorbrengen.
Bekend is, dat hij bij de exp. naar Samalanga (noordk. van Atjeh) zwaar gewond werd en een oog verloor (1877); dat ook elders in de kuststaten werd gestreden, maar vooral dat, op van der Heyden's aandrang, eindelijk besloten werd aan het verzet in Groot-Atjeh een einde te maken In Sept. 1879 kon men zich vleien, dat verzet voor goed te hebben gebroken; tot van der Heyden's vertrek (Maart '81) viel in Groot-Atjeh geen schot meer, de bevolking schikte zich in den nieuwen toestand, en ook de onderhoorigheden hielden zich, onder den indruk van van der Heyden's macht, betrekkelijk rustig. De regeering achtte - tegen zijn advies - den toestand reeds zóó gunstig, dat zij meende hem door een burgerlijk ambtenaar te kunnen vervangen, die nóch de kennis van atjehsche zaken, nóch het veldheersprestige, nóch de doortastendheid van van der Heyden had. Men weet, wat de gevolgen van