[Hertum, Jacobus van]
HERTUM (Jacobus van), geb. 4 Jan. 1805 te Goes, gest. 20 Dec. 1849 te Middelburg, zoon van Walter van H. en Antoinette de Witt. Hij begon zijn studie aan 's rijks veeartsenijschool, voor rekening van het fonds voor den Landbouw, in Oct. 1826 en verwierf 30 Juli 1830 het diploma als veearts 1e klasse. Dadelijk daarna werd hij te Zierikzee geplaatst. Op 9 Nov. 1836 werd hij voor zijn bemoeiingen in zake de koepokstof door koning Willem I met de gouden medaille begiftigd; de uitreiking hiervan had op 19 Mei 1837 plechtig plaats. Op 18 Oct. 1839 werd hij tot 1en provinciaal veearts benoemd met standplaats Middelburg. Wegens zijn verdienste in de bestrijding der besmettelijke longziekte bood de Zeeuwsche Maatschappij van Landbouw hem 8 Nov. 1848 een gouden medaille aan. Van hem werd, toen aan zijne weduwe, Johanna Maria Ceelen, door de Provinciale Staten van Zeeland een gratificatie werd geschonken, getuigd, ‘hoe de overledene, kundige, alles voor zijne wetenschap overhebbende veearts zijn systeem tegen de toenmalige lessen der wetenschap, tegen hooge autoriteiten, tegen hatelijke personaliteiten had volgehouden, hoe hij getriumfeerd had, en hoe men elders zijne denkbeelden nu ook huldigde’ (Het Repertorium IV (1851) 257). Van Hertum behoorde tot de oprichters van het Centraal Veeartsenijkundig Genootschap (28 Juni 1848). Hij schreef in het Veeartsenijkundig Magazijn van Numan, III, over traanfistel bij een paard, over doofheid bij idem, over fluor albus bij idem, over vallende ziekte bij een rund, over te langdurige drachtigheid bij idem. Voorts gaf hij in 1839 te Zierikzee een verhandeling uit Over de besmettelijke longziekte, waarvan in 1842 een 2e druk verscheen. In
1847 zag van zijn hand te Middelburg het licht een boekje over schapenschurft. In 1845 schreef hij in den Vriend van den Landman over de besmettelijke longziekte bij het rund; zoo ook in Het Repertorium II, over de behandeling van deze ziekte.
Schimmel