Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1
(1911)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1089]
| |
helmina Schrevelius, gest. 3 Oct. 1902 te Amsterdam. Hij ontving zijn eerste opleiding aan de school van den heer Ykema te 's Gravenhage, legde vlug de voor 't L.O. vereischte examens af en werd in 1870 tot hoofd der school te Haarlemmermeer benoemd, vanwaar hij twee jaar later naar Amsterdam vertrok, als hoofd der ‘van der Palmschool’ aldaar. In 1879 verwierf hij de acte M.O. ned. taal- en letterkunde. Bijna 20 jaren nam den H. met onverdroten ijver zijn betrekking aan genoemde school waar, totdat hij in 1891 om gezondheidsredenen eervol ontslagen en gepensionneerd werd. Voortreffelijke leerboeken voor 't onderwijs in de nederl. taal zagen van zijne hand het licht. Met zijn amsterdamschen collega J. Lohr gaf hij een serie van taal- en stijloefeningen voor 't gewoon en meer uitgebr. lager onderwijs uit, getiteld: Onze Taal, die algemeen gebruikt en tot 20 maal herdrukt werden. Daarbij sluit zich aan zijn Voortgezet Taalonderwijs, Leiddraad voor de drie eerste jaren van Middelbare scholen enz. (1897, 2 dln.); verder zijn De Nederlandsche Taal, Practische Spraakkunst (1897-98; 2e dr. 1903-05, 2 dln.) en De Nederlandsche Spraakkunst, Handleiding ten dienste van aanstaande taalonderwijzers (1892-96; 2e dr. 1903-04, 3 dln.). Een groot aantal opstellen over taal- en letterkunde schreef hij ook in het tijdschrift Noord en Zuid, waarvan den Hertog van 1889-94 met Taco de Beer redacteur was. Onderwerpen meer van paedagogischen aard besprak hij in Het Schoolblad, dat hij tal van jaren redigeerde in vereeniging met H. de Raaf en Vitus Bruinsma. Al wat hij daarin schreef getuigt van een ruimen blik op onderwijsgebied. Verder schreef hij in de Gids o.a. een studie over de bronnen van Breeroo's romantische spelen (1885); voorts in de Amsterdammer (zoowel in het Dagblad als in het Weekblad van dien naam), in het Alg. Handelsblad, het Nieuws van den Dag en het Volksblad (orgaan van de vereeniging het ‘Volksonderwijs’) artikelen over de school en het onderwijs in verband met maatschappij en staat. Als brochures zagen van hem het licht: Naar de Zwemschool, bekroond antwoord op een door de amsterdamsche Zwemclub uitgeschreven prijsvraag (1881); Noodlottig determinisme, voordracht naar aanleiding van Couperus' ‘Eline Vere’ en ‘Noodlot’ (1891); verder Waarom onaannemelijk? Bezwaren tegen de voorstellen tot vereenvoudiging van onze spelling en verbuiging (1893); Potgieter, Poëzie. Aanleiding tot de studie van literatuur. (1896, 2 dln.) en Onvrede in de Taal- en Letterwereld (1897), oorspronkelijk een voordracht in de Maatschappij der Ned. Letterkunde gehouden. Den Hertog was tevens lid en geruimen tijd secretaris en voorzitter van de Vereeniging voor paedagogiek, alsmede secretaris van 't hoofdbestuur van het Ned. Onderw.genootschap. Voorts secretaris en voorzitter van de radicale kiesvereeniging ‘Amsterdam’. In 1893, twee jaar nadat hij ontslag gevraagd had als hoofd der school, werd hij gekozen tot lid van den amsterdamschen gemeenteraad. Hierin ijverde hij met kracht voor een verbeterde samenstelling van de commissie van toezicht op het lager onderwijs, voor evenredige schoolgeldheffing op de verschillende inrichtingen van onderwijs, voor verbetering van de financieele positie der onderwijzers, voor schoolbaden, kostelooze voeding en kleeding van schoolkinderen uit de armste volksklassen, voor verbeterde schoolgebouwen, herhalingsonderwijs enz. In 1901 zag den Hertog zich tot arron- | |
[pagina 1090]
| |
diss.-schoolopziener te Amsterdam benoemd en in 't zelfde jaar werd hij door 't kiesdistrict ‘Amsterdam III’ naar de Tweede Kamer afgevaardigd. Zie: Levensb. Letterkunde 1903, 239 en J. Schreuder en J.G. Nijk, Verspreide opstellen van C.H. den Hertog, met portret en levensbericht (1904). Zuidema |
|