naar de duitsche keizerskroon, als hoofd van de met dat doel naar Duitschland gezonden missie. Met groote bekwaamheid wist hij Karel's keuze door te zetten. Bij den nieuwen oorlog tegen Sédan veroverde hij (1521) het grootste deel van van der Marck's gebied, samen met Franz von Sickingen, met wien hij ook den nieuwen krijg tegen Frankrijk leidde.
Na het mislukte beleg van Mézières rukte koning Frans I in Henegouwen, maar werd ten slotte door Nassau teruggedrongen, die nu (16 Dec. 1521) Doornik veroverde en het met het omliggende gebied voorgoed inlijfde bij de Nederlanden. Hij vergezelde (1522) den Keizer naar Spanje en huwde er, 21 Mei 1521 voor de tweede maal weduwnaar geworden, met de rijke erfdochter Menzia de Mendoça, dochter van Rodrigo, markgraaf van Zenette. Zeven jaar lang bleef hij in Spanje en nam er deel aan de onderhandelingen over den vrede van Madrid. Over Italië, waar hij 's Keizers kroning bijwoonde, keerde hij met dezen naar Duitschland terug en kwam op den rijksdag te Augsburg. Ofschoon in den beginne Luther niet ongenegen en zeer verdraagzaam, volgde hij later 's Keizers voorbeeld en wilde niets weten van de nieuwe leer, die zijn broeder Wilhelm reeds begon te volgen. Hij wilde ‘geen tweeërlei geloof in één huis’ en bleef bij het ‘oude geloof’. In de Nederlanden teruggekomen (1530), stond hij ook bij de nieuwe landvoogdes Maria in hooge gunst, maar had geen voldoende neiging voor staatszaken om daarop grooten invloed te verkrijgen of zelfs te wenschen, daar hij de zittingen van den nieuwen Raad van State zelden bijwoonde en ook zelden verscheen in zijne stadhouderschappen, waarbij ook Franche Comté gevoegd was. Hij leefde liever vroolijk en in groote weelde in zijn prachtig paleis te Brussel of op zijn kasteel te Breda en toonde belangstelling in de kunst en wetenschap zijner dagen, ontving dichters als Janus Secundus, geleerden als Eobanus Hessus bij zich; de geleerde Vives behoorde tot den hofstaat zijner gelijkgezinde gemalin; hij begunstigde ook schilders, als Jan van Scorel en Bernard van
Orley, en tapijtwerkers, bezat een fraaie bibliotheek en maakte veel werk van de geschiedenis van zijn geslacht; zijn kasteel te Breda liet hij omstreeks 1536 door een italiaansch bouwmeester verbouwen. Door een en ander is hij bekend als bevorderaar der nederl. renaissance, al noemt hem Erasmus slechts een platonischen vriend der geleerdheid. Bij de nieuwe verwikkelingen met Frankrijk en Gelre bewees hij groote diensten. Bij den Keizer in hooge gunst, deed hij veel voor zijn broeder Wilhelm in Nassau, wiens aanspraken op Katzenelnbogen hij met alle kracht steunde. In 1533-4 bezocht hij met zijne gemalin en zijn zoon René Spanje nog eens, en ontmoette op weg daarheen Frans I in Dauphiné, nadat hij Franche Comté in beteren staat van verdediging had gebracht. Na nieuwe onderhandelingen met Frans I, door hem te Parijs gevoerd, volgde in het voorjaar van 1535 een nieuwe oorlog, waarin hij weder het opperbevel voerde en in Picardië binnendrong, zonder groot succes evenwel, daar hij voor Péronne moest wijken en zijn leger uiteenliep. Ook in dezen krijg, gelijk in de vorige, moest hij herhaaldelijk zelf zware kosten dragen. Zijn rijke goederen wist hij evenwel door aankoop in noordwestelijk Brabant nog te vermeerderen. Bij den brand van Breda (1534) toonde hij zich een mild heer en liet de stad volgens een bepaald plan herbouwen. Hij overleed na een korte ziekte en liet een zoon, René, na uit zijn huwelijk met