naar Emden, waar hij 10 Febr. 1561 na een stormachtige reis aankwam en vandaar naar Oldersum, waar hij, zijn boeken verloren hebbend, zich den tijd met tuinieren poogde te dooden. Intusschen verlangden zijn londensche vrienden, Acontius vooral, hem nog altijd terug. Blijkens een schrijven van 14 Juni 1561 liet hij zich daarvoor echter niet vinden. Later veranderde hij evenwel weer van plan. 9 Apr. 1562 vroeg hij van Groningen uit, waar hij zich toen dus scheen te hebben gevestigd, een aanbeveling van Emdens kerkeraad om zijn oude gemeente in haar moeilijkheden toch nog eens te kunnen gaan helpen. En daarvan voorzien is hij er in den zomer van dat jaar toen ook werkelijk heengetrokken. Om evenwel spoedig weer terug te keeren. Men wilde hem in Engeland n.l. zonder schuldbelijdenis niet aanvaarden; reeds 31 Juli werd er hem een ter teekening voorgelegd. En toen hij weigerde er zijn naam onder te zetten, werd hij 19 Aug. kortweg verbannen. 14 Dec. verschijnt hij dan nog eens voor het Consistorium te Emden, om in zijn moeilijkheden hulp te vragen, maar ook daar ten einde raad geworden, verwijst men hem om zulk advies maar naar een universiteit. Vermoedelijk heeft hij dat echter niet meer kunnen inwinnen, want kort daarop moet hij gestorven zijn.
Al maakt dit slot van zijn levensloop geen grootschen indruk, toch is hij zeker een der verdienstelijkste mannen van zijn tijd geweest. Zijn ijver was boven verdenking, zijn geloofsmoed, die uit zijn brieven spreekt, doet weldadig aan. Maar bovenal verdient zijn gedachtenis waardeering, omdat hij - met het reeds genoemde boekje het eenige dat van zijn hand verschenen is - heeft geschreven: De Geschiedenisse Ende Den doodt der vromer Martelaren etc. (1559); waarschijnlijk te Antwerpen gedrukt. Met groote nauwkeurigheid heeft hij daarin, uit de bronnen zelf (verhooren, afgelegde belijdenissen, brieven, vlugmaren) 't leven en den dood van tal van bloedgetuigen beschreven, en daarin een ‘monumentum aere perennius’ gesticht niet alleen voor hen en voor de kracht van het geloof, maar evenzeer voor zichzelf - ook al was een tijdlang, zeker om zijn optreden in Engeland, zijn naam zóó weinig gezien, dat van den 3en druk af (1566) tot dien van 1657 toe zelfs zijn auteurschap niet werd vermeld.
Zie: W.G. Goeters, Dokumenten van Adriaan van Haemstede in Kerkhistorisch Archief 1907, 1 v.v., waar bladz. 2 noot 2 de vroegere literatuur wordt genoemd. Verder Publications Huguenot Society Vol. X Part I, 201 sqq.; A.A. van Schelven, De Nederd. vluchtelingenkerken ('s Grav. 1908) registers en 340 v.v.; Kirchenrathsprotocollen sub. 26 Juli en 13 Sept. 1557, 1 Aug. 1558, 27 Febr. en 6 Mrt. 1559 (Archiv. der Ref. Kirche Emden); Kerkelijke Courant van 6 Sept. 1907.
van Schelven