[Gijselaar, Nicolaas Cornelis de]
GIJSELAAR (Nicolaas Cornelis de), zoon van den bekenden pensionaris van Dordrecht, Cornelis de G., was een vermogend kunstkenner, die ook zelf de teeken- en graveerkunst beoefende. Hij was geb. te Brussel 6 Sept. 1792 en overl. te Leiden 15 Nov. 1873. Na zijn opleiding aan het instituut van Wigeri te Beverwijk studeerde hij eenigen tijd te Leiden en werd later luitenant bij de dragonders. In de laatste dagen van het fransche keizerrijk ernstig verwond, werd hij in 1816 met den rang van ritmeester eervol uit den krijgsdienst ontslagen en sleet toen een tiental jaren op het kasteel Zuylen stein, waar hij zich met tuinbouw en kunst bezighield. Teekenen en plaatsnijden waren zijn grootste liefhebberij; bovendien bezat hij een aanzienlijke verzameling boeken en zocht gaarne den omgang met kunstvrienden. Met zijn aanzienlijk vermogen heeft hij veel goeds gedaan: armen voortgeholpen, de kunst verrijkt en vooral het Kabinet van platen en pleisterbeelden te Leiden gedurende 22 jaren van kostbare werken voorzien. Van 1838 tot 51 was hij ook lid van den leidschen gemeenteraad. Toen in 1849 zijn vriend Humbert de Superville, directeur van het zooeven genoemd kabinet, stierf, werd de Gijselaar tot diens opvolger benoemd. Maar te artistiek van aard om zich van al de aan dat ambt verbonden plichten behoorlijk te kwijten, legde hij die betrekking reeds na twee jaar neder. Nog in 1855, op 62-jarigen leeftijd, trad de geleerde kunstkenner in het huwelijk met de weduwe van een broeder van bovengenoemden Humbert de Superville en woonde met haar een elftal jaren te Doesburg. Na haar dood in 1866 keerde hij metterwoon naar Leiden terug.
Zie: Levensber. Letterk. 1875, 97.
Zuidema