[Guldenarm, Jan Hendrikus]
GULDENARM (Jan Hendrikus), rechtzinnig friesch predikant, geb. 5 Jan. 1824 te Oosthem, waar zijn vader, Adamus G., predikant was, overl. 20 Febr. 1907 te 's Gravenzande; gehuwd met Etta Maria Koch. Zijn vader stierf 1 Aug. 1824, zijn moeder, Cornelia Visser, Juli 1829. Hij werd opgevoed ten huize van een halfbroeder Wigle Visser te Heeg. Op 12-jarigen leeftijd kwam hij op de latijnsche school te Sneek, werd, 17 jaar oud, student te Utrecht, heeft doctoraal examen gedaan, maar is niet gepromoveerd. Aan de academie is hij tot bekeering gekomen. Predikant te Engwierum 1849, Losdorp 1857, Oosthem 1859, Vuursche 1877, Nijland 1883, waar hij 1 Aug. 1887 emeritaat genomen heeft. De kracht van zijn leven en zijn meeste werk heeft hij gegeven in zijn geboorteplaats. Hij kreeg 127 beroepen. Zijn prediking was voor velen ten zegen; hij kende de 16e- en 17e-eeuwsche schrijvers uitstekend. Tijdens de doleantie waren veler oogen op hem gericht. Dr. Hoedemaker en Dr. Wagenaar trachtten hem te bewegen de Ned. Herv. Kerk te verlaten, maar hij bleef op zijn post. Hij was een vaste medewerker aan het Kerkelijk Weekblad (1865) onder redactie van Dr. G.J. Vos. De opstellen, die hij daarin schreef zijn later verzameld en uitgegeven in zijn Practicale Bijbelbeschouwingen (Leeuw. 1877). Voorts schreef hij twee traktaatjes: Een terugblik op het IJs-