[Gregorius]
GREGORIUS, in 703 of 704 geb. in de omstreken van Trier, overl. 25 Aug. 776, was, naar men meent, een achter-kleinzoon van koning Dagobert II, in ieder geval uit aanzienlijk geslacht. Zijn grootmoeder Adela, dochter van dien koning, werd, na weduwe te zijn geworden, abdis van het door haar gestichte benedictijnerklooster van Palatiolum (Pfalzel), op drie mijlen afstand van Trier. Gregorius wordt gezegd geboren te zijn uit het huwelijk van haar zoon Alberic met de H. Vastrada. Op zijne reis in 719 van Friesland naar Thuringen, toefde Bonifacius even aan het klooster van Palatiolum waar hij den jongen Gregorius zag. Hoewel nog leek, hechtte deze zich aan hem en kreeg hij van zijn grootmoeder toestemming Bonifacius op zijne apostolische tochten te volgen. Bij zijn vertrek schonk de abdis hem paarden en dienaren, waaruit duidelijk blijkt, dat Gregorius ten minste op dat oogenblik den kloosterstaat nog niet omhelsde. In Thuringen, toen een zeer arm land, hadden zij veel ontberingen en vermoeienissen en menige vervolging te doorstaan, doch zij bewerkten er vele bekeeringen. Na den dood van koning Radboud (720) begaven zij zich naar Friesland, naar Utrecht en Dorestad, waren echter op het einde van 722 of begin 723 in Thuringen terug. Gregorius vergezelde Bonifacius op diens tweede reis naar Rome in 723, waar deze door paus Gregorius II tot regionaar-bisschop gewijd werd. Zij keerden van Rome terug, met boeken begiftigd en begeleid door twee jeugdige Engelschen: Marchelmus en Marcuinus, die door Bonifacius werden toevertrouwd aan Gregorius, ondanks diens leeftijd van ternauwernood 20 jaar. Einde 723 of begin 724 gingen zij Karel Martel bezoeken en keerden na diens bescherming te hebben verkregen, naar Thuringen en Hessen terug. Bonifacius stichtte in 724 het klooster
van Ordorf, bij Erfurt in Thuringen. Dáár, zonder twijfel, omhelsde Gregorius, die tot dusverre de metgezel van zijn meester was geweest op diens apostolische tochten, het kloosterleven. Nochtans vermeldt zijn leven, dat geschreven werd door zijn leerling Ludger, dit niet uitdrukkelijk, en hoewel hij door verschillende tijdgenooten abt genoemd wordt en Mabillon hem voor benedictijner-monnik houdt, zegt de bollandist Stilting, dat deze laatste meening door geen enkel onwrikbaar argument gestaafd wordt evenmin trouwens als het tegenovergestelde. Zelf durft Stilting zich niet uitspreken. Werkelijk werd van dien tijd af de naam van abt ook gegeven aan de oversten van kanunniken.
Gregorius bleef ten minste tot den dood van Karel Martel (omstreeks 741) in Thuringen en Hessen, Bonifacius bijstand verleenend in al diens apostolische verrichtingen. Aan hem vertrouwde Bonifacius de kudde toe, toen hij in 738 zijne derde reis naar Rome ondernam. En bij die gelegenheid zegt Ludgerus van Gregorius ‘factus secundus pastor’, hij werd de tweede herder. Hij was bijgevolg priester en werd waarschijnlijk omstreeks 734 op een leeftijd van 30 jaar, door Bonifacius gewijd; Ludger geeft den datum der wijding niet, al noemt hij Gregorius priester. Na den dood van Willibrord, zonder twijfel ongeveer in 739, werd Gregorius naar Friesland gezonden om den apostel van het noorden te vervangen, en voornamelijk hield hij van toen af aan verblijf te Utrecht of te Dorestad. Het is waarschijnlijk, dat Gregorius door Bonifacius werd aangewezen, een weinig vóór 753, om het utrechtsche diocees en het klooster met