ijverig en had in zijnen vader een goed en streng meester. Omstreeks 1 Juli 1820 werd hem door zijn vader het nemen der voorbereidende maatregelen voor het aan te leggen kanaal van Maastricht naar 's Hertogenbosch opgedragen. Zijne standplaats bleef Breda, maar hij bracht de zomers op het terrein of te 's Hertogenbosch door.
Reeds in Mrt. 1822 werden door den minister 4 bestekken geapprobeerd, en wel: voor den aanleg van het kanaal van 's Hertogenbosch naar Helmond, voor den bouw der sluizen tusschen 's Hertogenbosch en Vechel, voor den bouw van de bruggen tusschen de beide laatstgenoemde plaatsen en voor den bouw van eenige grondduikers onder het kanaal.
Met 1 Jan. 1824 werd Goudriaan benoemd tot ingenieur 1e klasse ter standplaats 's Hertogenbosch, tegelijk met twee andere ingenieurs en met voorbijgang van een zeer groot aantal bekwame ambtgenooten. Tegelijk werd hij met dien datum waarnemend hoofdingenieur, en definitief met den aanleg van genoemd kanaal, dat den naam Zuidwillemsvaart kreeg, belast. Tot dien tijd heette het, dat die aanleg onder zijn vader geschiedde; hij zal, waar zijn vader, vooral nadat hij ook den dienst van den overleden inspecteur van Delen op zich genomen had, zooveel anderen arbeid te verrichten had, wel sedert 1821 de ziel van dezen aanleg geweest zijn.
Met 1 Oct. 1825 werd hij ter standplaats Maastricht tot hoofdingenieur benoemd, weder met voorbijgang van tal van bekwame mannen, waaronder Ferrand, E. de Kruyff, Baud, A. Caland, de Geus. Hoewel hieruit een ergerlijk nepotisme blijkt, is het toch zeker, dat Goudriaan de voetstappen zijns vaders drukte en dat hem de aanleg der Zuidwillemsvaart in 5 jaren gelukt is, zonder dat het veel gekost heeft, in een goed gekozen tracé, waarvoor in noordelijk Limburg een deel van het onder keizer Napoleon begonnen maar niet voltooide Noorderkanaal (Antwerpen - Rijn) en in het latere belgische Limburg het tegelijk aangelegd voedingskanaal Hocht - Loozen gebruikt werd, en zonder dat er, iets hetgeen vroeger wel eens uit de zanderige geaardheid van (belgisch) Limburg voorspeld was, zooveel waterverlies was, dat het peil in droge zomers bijzonder moeilijk gehandhaafd bleef. De onteigeningsbreedte is bij dit kanaal zoodanig gekozen, dat aan weerszijden eene flinke verbreeding kan plaats hebben.
Toen zijne werkzaamheden voor de Zuidwillemsvaart afgeloopen waren, werd hij met ingang van 1 Nov. 1828 bij den algemeenen dienst van den waterstaat geplaatst. In de eerste plaats ontving hij hier de opdracht, een kanaal te ontwerpen van Brussel langs Antwerpen en Breda naar Sleeuwijk tegenover Gorinchem. De belgische opstand was oorzaak, dat hieraan verder geen gevolg gegeven werd. Met 1 Apr. 1829 te 's Gravenhage geplaatst, werd hem kort daarna opgedragen, eene kaart der nederlandsche rivieren te vervaardigen.
Na het uitbreken van den belgischen opstand werd Goudriaan belast met het stellen van militaire inundatiën in Noord-Brabant.
Sedert 1 Apr. 1834 was hij de eenige hoofdingenieur bij den algemeenen dienst. Een zeer gewichtige arbeid in deze betrekking werd door hem aangevangen, namelijk de spoorwegaanleg. W.A. Bake, kolonel der artillerie, vroeg in den aanvang van 1832 concessie voor den aanleg van een ‘ijzeren weg’ van Amsterdam naar Keulen; van regeeringswege werd Goudriaan aangewezen om met hem de richting te bepalen