[Gillespie, Sir Robert Rollo]
GILLESPIE (Sir Robert Rollo), geb. te Comber (graafsch. Down) 21 Jan. 1766, overl. 31 Aug. 1814 in Nepaul, trad, hoewel aanvankelijk voor de studie bestemd, in 1783 bij de cavalerie in dienst. Drie jaar later sloot hij te Dublin een geheim huwelijk met Annabell, dochter van Thomas Taylor. Omdat hij in een duel zijn tegenstander had gedood, vluchtte hij met zijne vrouw naar Schotland, maar werd na terugkeer vrijgesproken. In 1792 werd hij bevorderd tot luitenant bij de lichte Jamaica-dragonders; op zijne reis naar dat eiland leed hij schipbreuk. In Jamaica kreeg hij de gele koorts; hij herstelde echter. Toen de fransche planters op St.-Domingo hulp vroegen, bood hij zijn diensten aan als vrijwilliger, kreeg verschillende wonden en keerde naar Engeland terug, om in 1796 opnieuw naar West-Indië te gaan, waar hij bevorderd werd tot majoor. Hij vergezelde generaal Wilford als adjudantgeneraal naar St. Domingo en werd daar eens aangevallen door acht inboorlingen, die zijn oppasser doodden. G. verdedigde zich met zijne sabel en doodde zes zijner aanvallers, waarop de overigen, na hem gewond te hebben, vluchtten.
Teruggekeerd naar Jamaica, nam G. het bevel over zijn regiment weder op zich en keerde na den vrede van Amiens terug naar Engeland, waar hij eene eeresabel ontving. Bevorderd tot luit.-kolonel, werd hij door een hoofdofficier van zijn regiment beschuldigd valsche wissels te hebben uitgegeven; de krijgsraad sprak hem (Juni 1804) echter vrij en de beschuldiger moest den dienst verlaten. Financieele omstandigheden noopten G. naar Indië te gaan; nauwelijks op zijn standplaats Arcot aangekomen, werd hem bericht gebracht van een te Vellore uitgebarsten oproer; hij snelde onmiddellijk met een kleine macht daarheen en bevond dat de Sepoy's de Europeanen hadden vermoord en dat de overblijvenden van het europ. inf.-regiment hunne munitie hadden verschoten. G. klom langs een touw in het fort, hield den moed der bezetting levendig tot versterking was aangerukt en dempte het oproer volkomen. Aan verschillende krijgsverrichtingen in Britsch-Indië nam hij verder deel; achtereenvolgens was hij commandant van Bangalore en voerde hij het bevel over de Mysoredivisie van het Madras-leger. In 1811 voerde hij met den rang van brigade-generaal de voorhoede aan van het leger, waarmede Auchmuty Java