[Ghert, Pieter Gabriël van]
GHERT (Pieter Gabriël van) geb. 17 Maart 1782, gest. 19 Maart 1852. Hij studeerde te Jena, alwaar hij Hegels lessen volgde, die zijn leerling achting en vriendschap toedroeg, zoodat hij later van Ghert dikwijls te Brussel bezocht. Na een bezoek aan Duitschland promoveerde v.G. te Leiden in 1808 en werd weldra onder koning Lodewijk geplaatst aan het ministerie van roomschkatholieken eeredienst, waar hij, zelf katholiek, bekend werd met de vrijzinnige denkwijze van verschillende roomsch-katholieke geestelijken. Later bleef hij in gelijke betrekking tijdens de fransche overheersching onder baron d'Alphonse.
Na 1816 werd van Ghert commissaris-speciaal bij het departement voor de zaken van den roomschkatholieken eeredienst en later als referendaris bij den Raad v. State aan genoemd departement toegevoegd. De werkzaamheden aan dat departement waren niet gemakkelijk; vooreerst omdat door de groote wisseling der hoofden van dat departement bijna niets geregeld was, maar in de tweede plaats, omdat de grondwet van 1815 verschillende maatregelen noodig maakte. In genoemde qualiteit had van Ghert groot aandeel in het tot standkomen van het collegium philosophicum, een staatsinstelling voor de opleiding der R.K. geestelijken. Hij met sommigen zijner geloofsgenooten heeft altijd de goede bedoelingen van deze zoozeer bestreden instelling verdedigd. Van Ghert ging met veel hooge geestelijken om en werd door een reis voor onderwijszaken naar Frankrijk met Guizot, Villemain e.a. bekend. Na 1830 werd hij in zekeren zin slachtoffer van de veranderde staatkunde en in 1831 werd in zijn plaats bij het departement voor den R.-K. eeredienst benoemd van der Horst.
De in 1827 permanent verklaarde commissie uit den Raad v. State voor de zaken van den R.-K. eeredienst werd in 1844 door Willem II opgeheven. Van Ghert, die lid en secretaris dezer commissie was, verloor daardoor zijn betrekking. Waarschijnlijk was v.G. als referendaris bij den Raad lid van deze commissie en was hij als referendaris al eerder afgetreden. Daarna heeft hij nog moeite gedaan om lid van den Raad van State te worden, maar dit gelukte niet. Toen wijdde hij zich aan zijn geliefkoosde studiën van de wijsbegeerte des rechts en van het staatsrecht. Later heeft hij veel aan magnetisme gedaan. Men vindt een opgave zijner geschriften in het tijdschrift Astrea II (1852) 1. Zijn door S. Looze geschilderd portret is door P.C. van Geel in 1836 op steen geteekend.
Zie: de Bosch Kemper, Letterkundige Aant. op geschiedenis vóór 1830, 82, waarin