werd belast met de wetenschappelijke opleiding der officieren en geneeskundigen van de eerste japansche ambassade. In 1871 tot leeraar in de geschiedenis en ned. taal- en letterk. aan de H.B.S. te Zutphen benoemd, verwisselde hij in 't begin van 1880 deze betrekking voor die van leeraar in de ned. taal aan het gymnasium te Amsterdam. Zes jaar later werd hij gepensionneerd.
Van zijn talrijke geschriften noemen wij: Soestdijk, een historische studie in 1874 op last van prins Hendrik bewerkt; De intocht van Karel den Stoute te Zutphen (1876); De moord van 1584. Oorspronkelijke verhalen en gelijktijdige berichten (1884); Uit de dagen van Hollands weelde (1884); Oefeningen in de Ned. Taal (1884) en De historische namen gegeven aan de nieuwe straten van Amsterdam (1892). Verder schreef Frederiks tal van opstellen en korte artikelen in de Ned. Spectator, Nijhoff's Bijdragen, de Gids, de Tijdspiegel, de Navorscher, Rotterdamsche Historiebladen, Vaderl. Letteroefeningen, Tijdschrift voor Ned. Taal- en Letterkunde, Noord en Zuid, Onze Tolk, Ned. Museum en Oud-Holland. Ten slotte leidde hij de 2e uitgave (1888-92) van het Biographisch Woordenboek der Noorden Zuid-Nederlandsche Letterkunde, voorzoover het Noord-Nederland betreft.
Hij was lid van de Maatsch. der Ned. Letterk., van het Zeeuwsch Genootsch. van Wetenschappen, van het Prov. Utrechtsch Genootsch. v.K. en W. enz. Hij was 1858 gehuwd met A.J.C. Koning.
Zuidema