[Fontey, Nicolaas]
FONTEY. (Nicolaas), zoon van den voorg., liet zich 16 Sept. 1622 te Leiden als student in de medicijnen inschrijven. Hij heeft daar niet geheel afgestudeerd, maar is met Petrus Codde en Jacobus Gorsius naar Reims gegaan, waar zij op eenzelfden dag, 1 Oct. 1631 promoveerden. Daarna vestigde hij zich in Amsterdam, en werd terstond in herinnering aan zijn vader tot ‘hooft van de Kamer In liefde bloeyende en op de Schouburgh’ benoemd. Hij schreef ook voor het tooneel. Overigens kreeg hij een drukke en aanzienlijke praktijk en werd in 1640 tot inspect. colleg. med. benoemd. In 1644 lijfarts van keurvorst Ferdinand, aartsbisschop van Keulen, geworden, stond hij vooral in het buitenland in hoog aanzien en droeg hij verschillende zijner werken aan hooge personnages op, o.a. aan Frederik Hendrik, Lodewijk XIII en kardinaal de Richelieu.
Hij schreef: A. Vesalii Librorum de hum. corporis fabrica Epitome cum Annotationibus (Amst. 1642); In Remb. Dodonaei Praxin artis medicae Seb. Egb. Scholia cum auctario annotationum (Amst. 1640); Syntagma med. de morbis mulierum (verschillende edities); Florilegium medicum, in quo flores universae medicinae tam theoricae quam practicae proponuntur et variis quaestionibus exornantur. Opus medicis et chirurgis jucundus (Amst. 1637); Responsionum et curationum medicinalium lib. unus (Amst. 1639); Observationum rariorum analecta (Amst. 1641); Fons seu origo febrium eorumque remedia (Amst. 1644); Commentarius in Sebast. Austrum de puerorum morbis; in frontispicio adjecti aphorismi Hippocratis, noviter natorum adfectus enarrantes (Amst. 1642); Aphorismi Hippocratis methodice dispositi (Amst. 1633); De extractu foetus mortui per uncum (Amst. 1663); Institutiones pharmaceuticae ex Bauderonio et du Bois (Amst. 1633). Zijn letterkundig werk: Triumphs-Trompet, Speelgewijs uytghebeelt op 't veroveren van 's Hertogenbosch (1629); Casta ofte Spieghel der Kuysheyd (1637); Esther ofte 't Beeldt der Ghehoorsaamheid (1638); Aristobulus (1638).
Zie: Daniels in Lexicon d. hervorragenden Aerzte i.v.; Banga, Gesch. d. Gen. 245, 253; opstellen van de Vries, Alberdingk Thym, Rössing en Loffelt in Ned. Kunstbode 1874, 45, 53, 68, 77; Worp, Gesch. van het Drama I, 294; Kalff, Gesch. der Ned. Lett. X, 105.
A. Geyl