Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1
(1911)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 869]
| |
Thooft uit Dordrecht. De laatste overleed toen hij nog slechts 3 jaar oud was; zijn vader, intusschen hertrouwd, ontviel hem op 14-jarigen leeftijd; dus moest de tweede moeder alléén zijn verdere opvoeding voltooien. Na tot de academische lessen te zijn toegelaten, maakte Fokker eerst als vrijwilliger bij de zeeuwsche schutterij den Tiendaagschen Veldtocht mee, liet zich 1 Nov. 1831 te Leiden als student inschrijven, deed met lof zijn verschillende examens en promoveerde 20 Juni 1836 summa cum laude tot Dr. in de beide rechten, op een proefschrift De futura potestatis judiciariae ordinatione ex legibus 18 Apr. 1827 et 18 Apr. 1835. Na zijn promotie vestigde hij zich te Middelburg als advocaat en werd weldra tot procureur benoemd zoowel bij het provinciaal gerechtshof als bij de arr. rechtbank aldaar. In 1849 zag hij zich tot lid der 2e Kamer Stat.-Generaal gekozen, doch moest reeds het volgend jaar zijn plaats als afgevaardigde aan Mr. Anemaet afstaan. Van 1851-53 was hij kantonrechter te Middelburg, werd middelerwijl naar de Provinciale Staten van zijn gewest afgevaardigd, werd lid van Gedeputeerde Staten en in '59, '68 en '75 opnieuw tot lid der 2e Kamer gekozen Ten allen tijde toonde hij zich een warm voorstander van de liberale beginselen, een man van ruime opvatting en van groote verdraagzaamheid in Kerk en Staat beide. Onderwerpen, die in 's lands vergadering zoowel als in de Statenzaal van Zeeland bij voorkeur door hem besproken werden, waren: het spaarbankwezen, de staatsloterij, de belastingen, het kiesstelsel, de polder- en waterschapsbelangen. Vurig voorstander van volksspaarbanken, achtte Fokker de handhaving der staatsloterij hiermee niet bestaanbaar; naar zijne overtuiging was deze laatste een inrichting in strijd met de beginselen van recht en zedelijkheid en evenzeer met de leer eener gezonde staathuishoudkunde. Met de grootste belangstelling werd er steeds naar zijn adviezen geluisterd. Was F. buitengewoon werkzaam ter bevordering der openbare belangen, niet minder oog en oor had hij voor wetenschap en kunst. In de muzikale wereld was zijn naam niet onbekend; te Middelburg was hij secretaris van de afdeeling der Maatsch. tot bevordering van Toonkunst; in 1850 richtte hij er met anderen de Vereeniging voor zeeuwsche muziekfeesten op, waarvan hij jaren lang voorzitter was. Verder was hij correspondent van de Vereeniging voor Noord-Nederlands muziekgeschiedenis. Niet minder dan hij beminde en beoefende zijn echtgenoot Cornelia Jacoba van den Broecke (met wie hij in 1845 gehuwd was) de muziek. Groot was het aantal vereenigingen en genootschappen waarvan F. bestuurslid of voorzitter was. Hij was lid van het Zeeuwsch Genootsch. der Wetenschappen (in 1844), van 't Prov. Utrechtsch Gen. v.K. en W. (in 1853), van het Historisch Gen. te Utrecht (1861) en van de Maatsch. der Ned. Letterk. (1863). De lange lijst zijner geschriften vindt men achter het levensbericht in de Levensb. Letterk., hieronder genoemd. Alleen de voornaamste ervan mogen hier volgen: Degrondwetsherziening en de belastingen. Een woord aan mijne stadgenooten die van handenarbeid leven (1848); Het spaarbankwezen in Europa, in 't bijzonder met het oog op Nederland beschouwd (1853); Geschiedenis der loterijen in de Nederlanden. Eene bijdrage tot de kennis van de zeden en gewoonten der Nederlanders in de 15e, 16e en 17e eeuwen (1862); De Nederlandsche Staatsloterij | |
[pagina 870]
| |
(1864); De Stoomvaart op Amerika (1871), en De lomberd en de bank van leening te Middelburg (1872). Verder schreef hij een Levensbericht van Mr. M.F. Lantsheer in de Levensb. Letterkunde (1878) en tal van opstellen in de Bijdragen tot de kennis van het staats-, provinciaal- en gemeentebestuur, Themis, Nederl. jaarboeken van regtsgeleerdheid en wetgeving, Regtsgeleerd Bijblad, Weekblad van het Regt, Staatkundig en Staathuishoudkundig jaarboekje, de Gids, Economist, Navorscher, Het Vaderland, Vlissingsche Courant, Zeeuwsche en Middelburgsche Courant enz. Zie: D. van Eck, Herinnering aan Mr. G.A. Fokker (1879) en Levensber. Letterk 1879, 3. Zuidema |
|