[Floh, Jacob Hendrik]
FLOH (Jacob Hendrik), doopsgezind predikant en schoolopziener, in 1758 te Crefeld geb. en 25 Mrt. 1830 te Enschede overl., waar hij sedert 1783 met een korte tusschenpoos gevestigd was. Hij ontving zijn opleiding aan het seminarium te Amsterdam. Vurig patriot en deelnemend aan de staatkundige gebeurtenissen van zijn veelbewogen tijd, werd hij in 1796 tot volksvertegenwoordiger in de Nationale Vergadering gekozen, was voor korten tijd ook secretaris bij de Eerste Kamer van het Representeerend Lichaam des bataafschen volks, doch keerde weldra uit den Haag naar zijn geliefd Enschede terug. F. behoorde in 1796 tot de commissie uit de volksvertegenwoordigers, die voorstelde kerk en staat van elkaar te scheiden. In 1800 werd hij tot schoolopziener in het 3e district van Overijsel benoemd en kort daarna tot secretaris der provinciale commissie van onderwijs.
Van zijn werken noemen wij: Vertrouwelijke gesprekken over verlichting, vrijheid en gelijkheid (1795); Onderrigtingen, raadgevingen en wenken voor schoolonderwijzers (1808); Handleiding tot het oprigten en instandhouden van industriescholen (1813) en Volksgeluk zonder Volksdeugd onbestaanbaar (1822). Viermaal viel aan F. de eer te beurt zijn antwoord op een uitgeschreven prijsvraag met goud bekroond te zien: bij de Maatsch. tot Nut v. 't Alg. in 1793 (over 't verband tusschen deugd en geluk), in 1794 bij dezelfde maatschappij (over de beste wijze van straffen en beloonen), in 1809 bij de Holl. Maatsch. v. Wetenschappen te Haarlem (over ziekten bij vruchtboomen) en in 1822 bij de Maatsch. ter bevordering v.d. Landbouw (over de geschiktste wijze om het onderwijs ten platten lande te doen strekken tot verbetering van den boerenstand).
Zijn sihouet komt voor in C. Rogge's Geschiedenis der staatsregeling (Amst. 1799) pl. v.
Zie: Glasius, Godgeleerd Nederland I, 467-469; Vitringa, Gedenkschr. II, 44, 328, 373, 388, 413.
Zuidema