[Ende, Adriaan van den]
ENDE (Adriaan van den), geb. 11 Oct. 1768 te Delft en overl. 28 Juli 1846 op den huize ‘Geessink’ onder Warnsveld, zoon van Pieter van den Ende en Wilhelmina Brouwer. Na in Leiden en Utrecht gestudeerd te hebben, werd hij in 1792 predikant te Rozendaal op de Veluwe en in 1797 te Voorschoten. Maar reeds het volgend jaar zag hij zich genoodzaakt wegens een borstkwaal zijn betrekking neer te leggen. Tot herstel van gezondheid vestigde hij zich eerst in Delft, vervolgens in Haarlem. In 1800 werd hij benoemd tot ‘amanuensis’ bij den ‘agent van nationale opvoeding’ van der Palm, met de opdracht zich te wijden aan het onderzoek en de nasporing van alles wat met de verbetering van het toenmalig onderwijs in betrekking stond en voorstellen dienaangaande bij de regeering in te dienen. In 1801 tot curator van de latijnsche school te Haarlem benoemd, waaraan ook het opzicht over de lagere scholen aldaar verbonden was, zag hij zich hier in de gelegenheid gesteld zijn blik op het schoolwezen nog verder te verruimen. In 1804 werd hem een professoraat te Groningen aangeboden, maar hij bedankte daarvoor. Het volgend jaar werd hij benoemd tot commissaris voor de zaken van het lager schoolwezen en onderwijs binnen het Bataafsch Gemeenebest, in 1808 tot inspecteur, in 1809 tot inspecteur-generaal van het lager onderwijs, terwijl hem weldra ook het toezicht op de latijnsche scholen hier te lande werd opgedragen. Groot was de ijver en verbazingwekkend de werkkracht, waarmee van den Ende zich aan de hem opgedragen taak wijdde. Met van der Palm is hij de ontwerper van de schoolwet van 1806, als voorbeeld heeft gediend voor de wetgevingen op het onderwijs ook in andere landen. Tijdens de inlijving bij Frankrijk,
terwijl de schoolwet van 1806 ongeschonden bleef, werd van den Ende in Oct. 1811 tot inspecteur-generaal van de keizerlijke universiteit te Leiden aangesteld. Na de omwenteling van 1813 werd hij commissaris voor de zaken van publiek onderwijs en in '14 commissaris voor de zaken van middelbaar en lager onderwijs, terwijl hem in 1817 de titel van hoofd-inspecteur bij 't onderwijs gegeven werd. In 1833 werd hem eervol ontslag met pensioen toegekend, waarna hij op het landgoed ‘Geessink’ onder Warnsveld ging wonen. Weinigen hebben in de eerste helft der 19e eeuw zooveel bijgedragen tot verbetering van het schoolwezen in ons land als van den Ende. De hoogeschool te Harderwijk benoemde hem in 1808 honoris causa tot doctor in de wijsbegeerte en meester in de vrije kunsten. V.d.E. was 1804 gehuwd met Anna Gesiena Toewater, overl. te Haarlem 20 Mrt. 1836, uit welk huwelijk één zoon geboren werd.
Van v.d. Ende's geschriften noemen wij hier alleen zijn Handboek voor onderwijzers (1803) en de Geschiedkundige schets van Neerlands schoolwetgeving (1846).