jongen katholieken don Emanuel van Portugal (geb. te Tanger of Lissabon), zoon van den 1595 gestorven pretendent Antonio, ontmoette, die er in 1595 uit Frankrijk gekomen was. In weerwil van Maurits' scherpe tegenkanting en verbod verloofde zij zich met dezen en huwde hem 7 Nov. 1597 heimelijk in den Haag, waarop de Staten-Generaal, bij afwezigheid van Maurits, don Emanuel naar Schiedam zonden. Maurits, in den Haag terugkeerend van den veldtocht, weigerde de gehuwden als zoodanig te erkennen en zond Emilia naar Delft. Emanuel werd spoedig op zijn verlangen door de Staten-Generaal het land uitgezonden en trok naar Wezel, waar Emilia zich nog in December bij hem voegde, tot hevige ergernis weder van prins Maurits. Zij leefden er in kommervolle omstandigheden maar keerden een jaar later terug en vestigden zich te Delft, waar zij niet ophielden, ook ten behoeve van hun snel toenemend gezin, steun te vragen aan Maurits en de Staten. Einde 1608 liet de eerste, bij wien graaf Willem Lodewijk herhaaldelijk tevergeefs voor haar gesproken had, zich door zijn broeder Philips Willem verbidden en hun uit de nalatenschap van prins Willem I een inkomen uitkeeren, dat sedert 1616 door de Staten met 6000 gulden 's jaars werd vermeerderd. Daarmede eindigden de huwelijkszorgen van het overigens vrij luchthartige echtpaar vooral van den altijd om geld verlegen don Emanuel niet, al was Emilia in 1609 ook beleend met het kasteel te Wychen, waar zij dikwijls verblijf hield en dat zij in 1622 in eigendom kocht van den bezitter. Haar echtgenoot, die in zijn benarde omstandigheden reeds lang aan den verkoop zijner rechten op Portugal aan Spanje, in ieder geval aan verzoening met de Aartshertogen te Brussel dacht, begon weldra onderhandelingen in dien geest. Toen prins Maurits stierf
bleek deze aan zijn zuster en de haren lijfrenten vermaakt te hebben, die zij echter afwees. Met Frederik Hendrik kregen Emanuel en Emilia spoedig ongenoegen over deze zaken, zoodat de eerste in April 1626 het land verliet en met zijn beide zoons naar Brussel trok en roomsch werd. Zijne vrouw volgde hem niet, daar zij voor zich en hare dochters bij haar calvinistisch geloof wilde blijven. Ook zij verliet nog in Juni met hare dochters het land en begaf zich naar Genève, later naar het door haar uit de gekapitaliseerde lijfrenten gekochte landgoed Prangins in de nabijheid dier stad. Daar werd zij in 1628 ziek en overleed er in het volgende jaar. Zij liet twee zoons na: don Emanuel en don Christoffel, benevens zes dochters, van welke de oudste Maria Belgica (geb. 1599 te Delft) veel van zich deed spreken en Juni 1629 een avontuurlijk huwelijk sloot met den badenschen baron Jean Theodore de Croll, wier nakomelingen huwden met aanzienlijke Zwitsers. Van de andere dochters stierven Emilie Louise, Anne Louise en Julie Cathérine ongehuwd, Eleonora Maurice huwde Georg Friedrich, vorst van Nassau-Siegen, Sabine Delphique stierf kinderloos. Haar echtgenoot hertrouwde met de spaansche Louise d'Osorio, hofdame van aartshertogin Isabella, en stierf te Brussel 22 Juni 1638.
Brieven van haar in Groen's Archives, 2e série, II en Nijhoff's Bijdragen II, 264 vlg. Hare levensgeschiedenis bij Lode wijk Mulder, Verspreide Geschriften I, 109 vlg., en A. de Faria, Descendance de D. Antonio, Prieur de Crato (1909, 3 dln.), waar ook veel over hare nakomelingschap en die van haren man.
Blok