[Elisabeth, ged. Isabella]
ELISABETH (ged. Isabella), gravin van Nassau, hertogin van Bouillon, geb. te Middelburg 26 Maart 1577, gest. te Sédan 3 Sept. 1642, begr. te Delft, tweede dochter van prins Willem I en Charlotte van Bourbon. Bij haren doop (26 Mrt.) was sir Philip Sidney in naam van den graaf van Leycester haar peter; de Staten van Holland en Zeeland verleenden haar een erfrente van ƒ 2000. Zij bleef na den dood haars vaders bij zijne weduwe Louise de Coligny, die haar verder opvoedde, en huwde 15 April 1595 met Henri de la Tour d'Auvergne geb. 28 Sept. 1555, burggraaf van Turenne en hertog van Bouillon, weduwnaar van Charlotte de la Marck, erfgenaam van dat hertogdom, een der machtigste Hugenoten, die door dit huwelijk zich met prins Maurits en de duitsche protestanten nauwer wilde verbinden. Zij hield gewoonlijk verblijf te Sédan en stond in nauwe betrekking tot hare jongere zuster Charlotte Brabantina (zie kol. 593), gehuwd met Claude de la Trémoïlle, hertog van Thouars, prins van Sédan. Hare residentie was in voortdurend gevaar van spaansche en fransche zijde, haar ‘monsieur’ veel te velde of op diplomatieke reizen, waarop zij hem een enkele maal vergezelde. In 1603, toen koning Hendrik IV naar Duitschland had moeten vluchten, week zij naar Turenne, maar keerde het volgende jaar met haar man naar Sédan terug, dat meer en meer afhankelijk werd van Frankrijk, maar toch een hugenootsch centrum bleef, waar ook de kinderen harer zusters, o.a. de latere keurvorst Frederik van de Paltz, werden opgevoed. Na den dood van Hendrik IV kwamen wederzware dagen voor de fransche Hugenoten. Hare dochter Marie huwde 1619 met den jongen Henri de la Trémoïlle. Haar echtgenoot, die
eene academie te Sédan had opgericht, waar vele nugenootsche predikanten werden opgeleid, overleed er 25 April 1623, nadat hij in de laatste jaren weinig meer voor de zaak der Hugenoten had gedaan en getracht had hen met de fransche regeering te verzoenen. Zij regeerde toen het hertogdom E ouillon en de verdere bezittingen voor haren minderjarigen zoon en wist diens belangen te behartigen in de steeds moeilijker omstandigheden, waaronder vele Hugenoten den strijd opgaven en zich tot het catholicisme bekeerden. Hare zuster Charlotte Flandrina, abdis van St. Croix bij Poitiers (zie kol. 594) gaf zich. veel moeite om ook haar en de haren te bekeeren maar zij bleef standvastig en zond hare beide zoons ter opvoeding naar het hof van Frederik Hendrik te 's Gravenhage. Haar oudste zoon huwde later de katholieke Eléonore van Bergen, werd spoedig zelf openlijk katholiek en verkocht Bouillon aan den bisschop van Luik, terwijl hij Sédan in 1643 aan Frankrijk afstond; haar jongste zoon was de latere veldheer Turenne (geb. 11 Sept. 1611), die eerst in 1668 overging. Hare laatste levensjaren bleef zij in trouwe briefwisseling met hare dochter, de hertogin de la Trémoïlle, die haar overleefde en evenals zij tot haren dood aan de hugenootsche traditiën en haar geloof getrouw bleef. Hare achterkleindochter was de beroemde Charlotte Amélie de la Trémoïlle, gravin van Aldenburg, die ook protestant bleef.
Hare brieven bij P. Marchegay, Elisabeth de Nassau, Lettres à sa soeur Charlotte Brabantine de Nassau (Les Roches-Baritaud 1878). Zie verder: Joh. W.A. Naber, Prinsessen van Oranje en hare dochters in Frankrijk (Haarlem 1901); D.G. van Epen, De Ridderschap van Holland (hs.).
Blok