[Eerens, Dominique Jacques de]
EERENS (Dominique Jacques de), geb. te Alkmaar 17 Mrt 1781, overl. te Buitenzorg 30 Mei 1840, zoon van Petrus Paulus E., een te Leiden gestudeerd hebbend Hagenaar, die zich in 1780 als med. doctor te Alkmaar vestigde, en Johanna Kramer, die eenige dagen na zijn geboorte overleed. De vader trok zich dit verlies zoo aan, dat hij geestelijke werd. Hij werd pastoor te Vlodorp en Posterholt bij Roermond, van waar hij vluchtte wegens den door de fransche regeering gevorderden eed. Van 1798 tot 1802, toen hij stierf (31 Mrt.), is hij pastoor in Holland geweest.
De knaap schijnt in zijne geboortestad te zijn opgevoed. 15 April 1798 trad hij als soldaat in dienst bij het 3e bataillon der 6e halve brigade. In het volgende jaar werd hij eerst fourier, toen sergeant, als hoedanig hij deelnam aan den veldtocht in Noord-Holland. In 1800 cadet geworden, werd hij, wegens zijne dapperheid bij een uitval op 27 Dec. uit het kasteel van Würzburg, 6 Febr. 1801 tot 2en luitenant bevorderd. In 1803 werd hij adjudant-majoor, in 1805 overgeplaatst bij de Garde van den Raadpensionaris, naderhand die van Koning Lodewijk, in 1806 1e luitenant, in 1807 kapitein, in 1809 luitenant-kolonel en overgeplaatst bij 's Konings lijfwacht. In Juli 1810 werd hij lid der commissie om te Parijs de belangen van zijn bij het fransche keizerrijk ingelijfde vaderland te behartigen, en in October van dat jaar chef de bataille bij het 1e regiment tirailleurs der fransche garde met den rang van grootmajoor, tot deelneming aan den krijg in Spanje. In Mei 1812 verwierf hij het Legioen van Eer, in Juli den rang van chef van den staf der keizerlijke Garde. Bij den terugtocht uit Rusland dekte hij 25 Oct. de vlucht des Keizers, door de vervolgende kozakken en infanterie terug te slaan; daarvoor werd hij 12 Nov. tot adjudant-commandant bij den generalen staf benoemd. In Jan. 1813 benoemd tot chef van den generalen staf der artillerie van het 10e corps, bevond hij zich in het door de Russen belegerde Dantzig. Gedurende het beleg werd hij tweemaal door kogelschoten verwond, en deed hij in Aug. een schitterend wapenfeit, door den vijand eene redoute af te nemen en de kozakken tot in hunne retranchementen terug te drijven. Deswege werd hij den Keizer als officier van het Legioen van Eer voorgedragen, maar de gevolgde gebeurtenissen deden het niet tot de benoeming
komen. Na de overgaaf der stad werd hij, begin Januari 1814, met de bezetting krijgsgevangen naar Rusland vervoerd, maar reeds den 24sten bereikte hem het eervol ontslag uit den franschen dienst. Naar het vaderland teruggekeerd, werd hij benoemd tot luitenant-kolonel bij het 5e bataillon jagers, in April hersteld als kolonel, in April 1815 bevorderd tot generaal-majoor. Na den slag bij Waterloo werd hij naar het leger te velde gezonden en woonde hij de belegering bij van eenige plaatsen in het noorden van Frankrijk. In 1819 werd hij begiftigd met het provinciaal commandement van Noord-Brabant en met het ridderkruis 3e klasse der Militaire Willemsorde. 20 Dec. 1826 werd hij bevorderd tot luitenant-generaal en inspecteur-generaal der infanterie van het 6e groot militair commando. In Juli 1829 werd hij commandant der 3e divisie infanterie. Van 25 Dec. 1829 tot 23 Sept. 1834, dus tijdens den oorlogstoestand ten gevolge der belgische onlusten, was de Eerens belast met het gewichtige directeur-generaalschap van oorlog. Zijn ontslag uit die betrekking was 5 Sept. voorafgegaan door zijne benoeming tot luite-