24 Febr. 1783. 29 Nov. 1786 op zijn verzoek ontslagen als schout, werd hij voor de jaren 1787 en 88 burgemeester, maar bij de regeeringsverandering op 30 Mei van laatstgenoemd jaar verloor hij zijne betrekkingen. 21 Jan. 1795 werd hij voor twee maanden tot een van de representanten der burgerij en door dezen den volgenden dag tot burgemeester verkozen; 22 Mrt. tot representant voor één jaar, maar niet tot lid van het Comité van Algemeen Welzijn; 22 Sept. tot een der 4 gecommitteerden in de vergadering der Representanten van Holland; in het laatst van April 1796 niet tot raadslid, maar in Maart '97 bij de vervanging van aftredenden; van Mei '96 tot Mrt. 98 was hij ook lid der Commissie van Algemeen Welzijn. Bij de ontbinding van den Raad 15 Mei '98 werd hij niet in het nieuwe stadsbestuur benoemd, maar 5 Januari 1803 door het depart. bestuur van Holland tot lid van den Raad en door dezen den 10. tot lid der Kamer van Wethouders verkozen, in welke laatste hij zitting had tot het einde van 1806. Hij bleef tot zijn overlijden raadslid. Op het nationaal feest van 19 Dec. 1799 heeft hij in de Groote kerk eene redevoering gehouden.
21 Januari 1770 huwde hij Elisabeth, dochter van Mr. Jan Hendrik de Carpentier en Catharina Coster (overl. kinderloos in Dec. 1815, 62 jaren oud).
Als eenig overgebleven erfgenaam zijner ouders behoorde D. tot de vermogende ingezetenen. Hij was een vaardig, meer dan middelmatig verzenmaker. Daarvan getuigen: Aanspraak aan Alkmaars schutterye ter gelegentheid van de plechtige overgifte der geschenken aan dezelve, op den 8 van Wiedemaand, 1785; eene historische redevoering 8 Oct. 1797 gehouden voor de leden der ‘Sociëteit voor Een- en Ondeelbaarheid’, ter herinnering