[Duvenvoorde, Johan II van]
DUVENVOORDE (Johan II van), ridder, heer van Warmond, het Woud en Alkemade, zoon van Jacob (2) (kol. 771), geb. 1547, overl. te 's Gravenhage 15 April 1610, een der beroemdste leden van zijn geslacht, bekend onder den naam van ‘de admiraal van Warmond’. Hij ging, hoewel geen medeonderteekenaar van het verbond en de smeekschriften der edelen, met zijn vader in 1567 uit het land; na het keeren der kans kwam hij terug en was bij de inneming van den Briel (1572). Twee jaren later gedurende het beleg van Leiden was hij kapitein der vrijbuiters in die stad en had als zoodanig een aandeel aan den bekenden uitval tegen de Boshuizerschans, welke op de Spanjaarden veroverd werd. Beurtelings diende hij nu het land in zeedienst en als staatsman. In 1576 werd hij benoemd tot admiraal van de Haarlemsche en Leidsche meren en nog in hetzelfde jaar tot luitenant-admiraal van Holland als opvolger van Bloys van Treslong. Zijn voornaamste opdracht was de Zuiderzee vrij van vijanden te houden en aldus Hollands Noorderkwartier te verdedigen. Eveneens in 1576 onderteekende hij de Nadere Unie tusschen Holland en Zeeland, terwijl hij ook op de vergaderingen van het college dier Unie verscheen, evenals (1583) op die van den landraad beoosten Maze, welke in de plaats was getreden van het college der nadere Unie; in 1579 werd hij door de provincie Holland gecommitteerd ter vergadering van het toen pas ingestelde college ter Admiraliteit, waarin hij later ook nog zitting had.
In 1580 nam hij weer deel aan den actieven krijgsdienst; met een vloot verscheen hij voor Delfzijl om Hohenlo te steunen in diens, evenwel vergeefsche, pogingen om die stad te nemen; beter gelukte het volgend jaar zijn actie op Friesland's kusten, gedurende het beleg van Steenwijk door Rennenberg. Nadat hij na den dood van prins Willem (10 Juli 1584) met 15 andere leden der Staten de eerste maatregelen genomen had, vertrok hij naar het belegerde Antwerpen, ter ondersteuning der onder Hohenlo gezonden hulptroepen. In 1588 werd hij met Justinus van Nassau, zijn zwager Pieter van der Does en Joos de Moor aan het hoofd van een vloot van 90 schepen naar Duinkerken gezonden, om zich aldaar met de engelsche vloot onder Henry Seymour te vereenigen en te beletten dat Parma deze haven uitliep en de Armada te hulp kwam. Na in het begin van 1588 als gezant naar Denemarken te zijn afgevaardigd, vertrok hij in 1594 nogmaals als ambassadeur naar dit land om met den deenschen Koning een verbond tegen Spanje te sluiten. In 1595 ging hij als gezant naar Engeland en maakte het volgend jaar den tocht naar Cadix mede, waarbij hij met Essex, den engelschen admiraal, de Spanjaarden in hun eigen land aantastte en hun gevoelige verliezen toebracht; de tocht die in 1597 herhaald werd, mislukte toen; in 1598 was hij ten tweeden male gezant naar Engeland ter bevestiging van vroegere verdragen. Hoewel