[Dolmans, Alexander]
DOLMANS (Alexander), pastoor te Mechelen, geb. te Limmel gem. Meerssen, bij Maastricht 25 April 1748, overl. te Mechelen 17 Febr. 1824; zoon van Leonardus en Anna Coonen. Gepromoveerd in de wijsbegeerte aan de universiseit van Leuven als twaalfde der eerste linie in 1768, bachelier formeel in de godgeleerdheid, professor en prefect der studiën in het collegie van O.L. Vrouw te Aelst 1773, priester gewijd 1774, deken en pastoor van O.L. Vrouwekerk over de Dyle te Mechelen 1788. Hij werd tijdens het fransch bestuur (1794-1814), wegens het weigeren van den eed van haat aan het koningsschap en aan de monarchie, gehechtheid en getrouwheid aan de Republiek en aan de constitutie van het jaar III, gevorderd door de wet van 19 fructidor an V (5 Sept. 1797), 25 Nov. 1797 door het Directoire Exécutif te Parijs, op aanklacht dat hij een der gevaarlijkste vijanden van het fransche staatsbestuur was, tot verbanning naar de kolonie Guyenne veroordeeld en van al zijne goederen beroofd. Kort daarna werd hij aangehouden en in de stedelijke gevangenis te Mechelen opgesloten. Zijn reis over Brussel, Kamerijk, Valenciennes naar het midden van Frankrijk wordt door Goethals in zijn Histoire des lettres, des sciences et des arts en Belgique II, 383 beschreven. Te Brussel werd hij in Treurenburg opgesloten, vandaar vertrok hij met gendarmes naar Valenciennes, daarna verbleef hij eenigen tijd te Kamerijk, waar hij aan zijn familie schreef. Zijn hoop, dat de volksrepresentant van het departement der Nedermaas te Maastricht, Charles Clement Roemers, een vriend des huizes, zou uitwerken, dat hij in plaats van naar Frankrijk, over den Rijn naar Duitschland zou gezonden worden, werd bedrogen en hij werd naar Versailles gevoerd in de
gevangenis van Saint-Denis, Franciade gedoopt. Eindelijk zien wij Dolmans te Compiègne krank in de gevangenis en ook daar waren de pogingen van Roemers om hem op vrije voeten te doen stellen vruchteloos. Het was toen Maart 1799 en eerst op het eind van 1799 werd hij, dank zij een brief van voornoemden Roemers en meer nog van de stemming van den eersten consul Bonaparte, ontslagen.
Dolmans vestigde zich te Mechelen, alwaar hij zijn vroeger ambt als pastoor van het Begijnhof weer aanvaardde. Hij werd door verschillende aartsbisschoppen van Mechelen gevraagd om deel uit te maken van hun raad.
Zijn brieven tijdens zijn gevangenschap aan zijn familie geschreven zijn uitgegeven door J. Habets, Aant. op de Maastrichtsche fam. Dolmans in Publ. de Limbourg XIX, 236-249, 258; zie Publ. de Limb. XII, 495-497; van Bavegem, Het martelaarsboek der Belgische geestelijkheid VI, 18.
Flament