geroepën door collega's, die zijn bijzondere bekwaamheden op prijs stelden. In zijn latere leven zou hij minder gelukkig geopereerd hebben dan in den beginne (Titsingh, Diana 191). Vóór zijn benoeming tot stadslithotoom, reeds in 1721, was hij stads- en universiteitschirurgijn geworden en nog vroeger, 18 Sept. 1719 bij de oprichting van het collegium ad negotia artis obstetriciae had men hem tot stadsvroedmeester en praelector voor het onderwijs der vroedvrouwen aangesteld. Tegelijkertijd was hij ook examinator voor de vroedmeesters. Een poging, in den zomer van 1741 beproefd, om ook de aanstaande mannelijke verloskundigen te laten profiteeren van de theoretische lessen en de lijkopeningen, die ten behoeve zijner vrouwelijke leerlingen waren voorgeschreven, mislukte, omdat zijn medeleden van meening waren, dat zoo'n coëducatie op een mislukking uitloopen moest en slechts ‘confuzie en jalousie’ stichten kon. Toch nam hij een overwegende plaats in het collegie in, zoowel om zijn groote kennis van de verloskunde als om den ijver en de nauwgezetheid, waarmee hij zijn taak vervulde. Ongetwijfeld behoort hij tot de beste verloskundigen van zijn tijd. Daarvan legt een onwederlegbaar bewijs af zijn in 1733 verschenen boek: Verhandelingen van het ampt der vroedmeesters en vroedvrouwen, met aanmerkingen derzelver kunst raakende .... Met Platen. Elders heb ik aangetoond, dat het in zijn soort een der beste boeken uit die dagen is, een boek, dat nieuwe handgrepen en behandelingsmethoden meedeelt, een goede casuistiek bevat en nog heden onze aandacht verdient. Het zijn dan ook zwakke en slecht gelukte pogingen geweest, waarmee men Denijs in zijn beteekenis van verloskundige heeft zoeken te treffen.
Daarentegen waren de aanvallen op hem als operateur van den steen des te feller. Of zij doel getroffen hebben of konden treffen, ik moet het betwijfelen. Zijn Heelkundige aanmerkingen over den steen der nieren, blaaze en waterpijp; het zelven mitsgaders over de blaassteek. Daar benevens aantooning, dat de wijze van steensnijding weleer geoeffent door J.J. Rau is de gezondste, vijligste en gelukkigste van allen .... Met platen (Leyden 1730), die ik slechts in 't latijn heb kunnen raadplegen: Observat. chirurgicae de Calculo renum, vesicae (L.B. 1731) mogen dan ook al bedoeld zijn als een tendentieuse bestrijding van de door J. Sermes nog altijd met kracht verdedigde maar eens met weinig succes verrichte operatie met den hoogen toestel, ze mogen desnoods geweest zijn een onridderlijke aanval op een reeds vroeger verslagen tegenstander, zij zijn dikwijls zoo juist van critiek en bevatten zoovele scherpzinnige opmerkingen en goede waarnemingen, dat zij ongetwijfeld van de kennis en het gezond verstand van den schrijver slechts een gunstig getuigenis afleggen. Of zij voor zijn karakter pleiten? Het blijft te betreuren, dat hij de door hem voorgestane operatie van Rau niet rondweg en zonder omwegen beschrijft, maar er overal naar laat raden, en zich toch niet schaamt, de groote voordeelen er van met vele en groote woorden uit te trompetten. Zijn portret is in koper gesneden door F. van Bleyswyck, naar een teekening van A. Toornvliet.
Zie: J. Banga, Geschiedenis van de Geneeskunde in Nederland, 757, 799; A. Geyl, Bijdragen tot de kennis van de geschiedenis der obstetrie en gynaekologie in ons vaderland in Ned. Tijdschr. v. Verlosk. en Gynaek. VII (1896) 81 vlg.; dezelfde, Over vooroordeelen en onwetendheid op het gebied der generatie-leer, ibid. III (1891) 173 vlg., 211.
A. Geyl