in 't huwelijk trad, heeft hij vermoedelijk een 7-tal, wellicht nog meer kinderen gehad, waarvan het jongste Josias (geb. 1587, Theol. dr. en pred., gest. 1644) een zoon Lambert heeft nagelaten, die Theol. dr. en in verschillende plaatsen in Frankrijk predikant is geweest, na de herroeping van het edict van Nantes met zijn vrouw, Marie Dupré de Dujan, naar Leeuwarden is gevlucht en daar 1699 stierf.
Van Daneau's eerste dertig levensjaren is slechts bekend, dat hij - na den dood zijn vaders door zijn oom Antoine Brachet opgevoed - in de rechten gestudeerd heeft te Parijs (1546 of 1548-1552), te Orleans (1552 tot helft 1558), onder Anne du Bourg, en te Bourges. Na zijn doctoraat te hebben verkregen keerde hij 8 Jan. 1560 in Orleans terug en vestigde zich daar als advocaat. Kort daarop ging hij echter, vermoedelijk naar aanleiding van den marteldood van zijn vroegeren leermeester en vriend Anne du Bourg (gest. 23 Dec. 1559) tot de hervorming over en vertrok, om deze beter te leeren kennen, ‘met een hart vol enthousiasme’ naar Genève. Hier brachten de colleges van Calvijn hem ertoe zich geheel te gaan wijden aan de theologie, waarmee hij zich ook vroeger reeds schijnt te hebben beziggehouden. Na een korte poos daar ook òf in de philosophie òf in de rechten te hebben gedoceerd, keerde hij in 't voorjaar van 1561 naar Frankrijk terug, om zijn zwakke gezondheid en om den aandrang van zijn landgenooten, en werd predikant te Gien, een vrij groote gemeente bij Orleans. Twaalf jaar heeft hij daar gestaan. Het waren echter geen rustige jaren. Tot zevenmaal toe werd hij in dien tijd uit zijn woonplaats verjaagd, o.a. van Sept. 1562-April 1563, toen hij bij de nadering der koninklijke troepen, die Bourges hadden ingenomen, met een deel zijner gemeente de wijk nam naar Orleans. Niet waarschijnlijk is het bericht, dat hij zich ook nog een poos te Saumur heeft opgehouden. De Bartholomeusnacht (24 Aug. 1572) verjoeg hem voor goed. Met achterlating van zijn boeken en fortuin vluchtte hij naar Genève, waar hij reeds 10 Oct. van dat jaar tot predikant van het naburige Jussy werd aangesteld. 25 Oct. 1572 werd hem echter - ten einde mogelijk
te maken, dat hij beurtelings met Beza enkele theologische colleges gaf - het slechts een uur van de stad gelegen Vendeuvres aangewezen. 25 Juni 1574 noopte men hem - niettegenstaande hij zich ongeschikt achtte - naar de stad zelf te komen. Het werk daar viel zijn zwak gestel moeilijk en 31 Aug. 1576 ontsloeg de overheid hem dan ook van het pastorale gedeelte ervan. Mei 1579 werd hij tot professor in Leiden benoemd, maar bedankte. Toen twee jaar later echter de benoeming werd herhaald, nam hij aan, kwam - nadat Genève hem 16 Jan. kosteloos tot burger had gemaakt - 13 Mrt. 1581 te Leiden en begon 17 Mrt. zijn werk, terwijl hij tegelijkertijd - vanaf 26 Mrt. - optrad als predikant bij de leidsche waalsche Kerk.
Niettegenstaande de wijze waarop hij zijn taak vervulde veel waardeering vond, was hij toch te Leiden niet op zijn gemak. Niet alleen had hij zich te beklagen over de wijze, waarop de magistraat voor zijn huisvesting zorgde (zie mijn artikel in Nederl. Archief Kerkgesch. VIII (1911) 194 vlg. maar bovenal had hij theologische en kerkelijke moeilijkheden, waarbij de overheid zijn tegenstanders steunde. Vooreerst kreeg hij strijd met Coolhaes (zie kol. 632), over de zeggenschap der overheid in de benoeming van ouderlingen en diakenen, en over den band aan de geloofsbelijdenis, waarbij zijn waalsche ge-