van stedelijke commissiën; hoogheemraad van den Lekdijk bovendams (1785); regent van de Fundatie van Renswoude (1786). Hij behoorde tot de 7 raden te Utrecht, die 22 Aug. 1785 in de vroedschap protesteerden tegen het besluit der Gedeputeerde Staten, om geregelde troepen uit Nijmegen tot steun van de regeering van Amersfoort tegen de burgerij die plaats te doen binnenrukken. Hij sloot zich hierdoor aan bij de partij der Patriotten, behoorde tot de 7 raden van de vroedschap, die 2 Aug. 1786 door de burgerij gecontinueerd werden in hun vroedschapsplaats en die 12 Oct. d.a.v. bij de jaarlijksche vernieuwing der regeering door de gecommitteerden uit de burgerij op het nieuwe stedelijke regeeringsreglement werden beëedigd. Dien dag werd hij benoemd tot schepen der stad Utrecht en in tal van stedelijke commissiën, was 1787 ordinaris gecommitteerde voor de stad Utrecht in de z.g. pretense Statenvergadering, door deze afgevaardigd naar de Staten-Generaal, doch 18 Juni 1787 aldaar ‘by provisie’ niet toegelaten. Werd 27 Sept. 1787 na den val der Patriotten door den Stadhouder uit de regeering van Utrecht gezet. Leefde nu als ambteloos burger aldaar, daarna te Breda, IJsselstein en weer te Utrecht. Lid van den raad van financiën in het departement Utrecht (1805); lid van het departementaal bestuur 's Lands van Utrecht (1805 tot 1807); lid van de vroedschap der stad Utrecht en wethouder-plaatsvervanger (1808); lid van den municipalen raad van Utrecht (1811); raad van de stad Utrecht (1813 tot 1824). Zat als zoodanig in tal van stedelijke commissiën. Directeur voor de stedelijke belastingen te Utrecht van 1816 tot aan zijn dood.
Hij was 16 Aug. 1784 te Utrecht getrouwd met Gertruida Elisabeth Nahuys, dr. van Willem Adriaan en Anna Cornelia Zoutmaat, en was, door de afschaffing der heerlijke rechten in den franschen tijd, de eerste van zijn geslacht, die zich van Dam van Isselt noemde.
Zie: Navorscher 1908, 540 vlg.
van Dam van Isselt