hun evengenoemde reis, over welke zaak men van 1668 tot 1683 doende bleef; voorts de valsche aangiften der kooplieden (het z.g. fraudeeren) om de invoerrechten enz. te ontduiken; de invoering van een eed op de juistheid der aangiften van de kooplieden, in 1675 door de Staten-Generaal ingevoerd, doch die door de weerspannigheid der kooplieden eerst in 1680 tot zijn recht kwam; ten slotte een strijd van 1685 tot 1687, toen 13 kooplieden te Smirna op valsche voorgevens weigerden den voorgeschreven eed af te leggen.
In verband met al deze moeilijkheden bleef van Dam's voorgenomen reis naar het vaderland, waartoe hij reeds in 1677 toestemming van de Staten-Generaal verkregen had, steeds achterwege. Op 7 Nov. 1687 deed hij vrijwillig afstand van zijn betrekking, terwijl de Staten-Generaal den 14en d.a.v. Daniël de Hochepied tot zijn opvolger benoemden.
Nadat van Dam in 1670 tijdens een reis over land van Smirna naar Constantinopel door roovers overvallen, gewond en geheel uitgeschud was, tijdens welke reis een hem vergezellende neef aan zijn wonden overleed, moest hij 10 Juli 1688, nog te Smirna op zijn post zijnde in afwachting van de komst van zijn opvolger, een zware aardbeving met daarop gevolgden brand bijwonen, die de plaats grootendeels in puin en asch legde. Het vertrek werd nu andermaal opgeschort, eerst om onze kolonie in hare beproeving ter zijde te staan en weer op de been te helpen, later in verband met den uitgebroken oorlog met Frankrijk. 22 Febr. 1689 verliet van Dam per schip de reede van Smirna na een bijna 21-jarig verblijf in de Levant. Tijdens zijn reis naar Napels werd hij voortdurend door fransche oorlogsschepen bedreigd, terwijl hij, door turksche zeeroovers vervolgd, ternauwernood de slavernij ontkwam. Van Napels reisde hij over land naar het vaderland, waar hij in Dec. 1689 terugkeerde. Het hollandsche schip, waarmede hij tot Napels de terugreis had gemaakt, verging in het begin van 1690, niet ver van onze kusten, met man en muis. Al zijn papieren, geschriften en aanteekeningen over zijn ruim 20-jarig verblijf in de Levant en zijne goederen, uit de aardbeving en het vuur te Smirna gered, gingen bij die gelegenheid verloren. Na terugkeer in het vaderland leidde hij te Utrecht een ambteloos leven.
Zie: mijne artikelen in Nijhoff's Bijdragen, 4. R. VI, 78, 277, 379; VII, 289 enz.; Navorscher, 1906 en 1911.
van Dam van Isselt