[Dale, Johan Hendrik van]
DALE (Johan Hendrik van), hoofdonderwijzer en archivaris te Sluis, verdienstelijk taalen oudheidkundige, 15 Febr. 1828 te Sluis geb. en 19 Mei 1872 ald. overl. Zijn ouders, Abraham van Dale en Pieternella Johanna du Bois, waren lieden van den eenvoudigen burgerstand. Hij ontving zijn opleiding aan de openbare school zijner geboorteplaats, waarvan hij later ondermeester (1845) en hoofdonderwijzer (1854) worden zou. Tusschen die jaren in vertoefde hij korten tijd te Hoofdplaat (1849) en te Oostburg (1850), eveneens als onderwijzer. Een jaar na zijn benoeming tot hoofd der school in zijn geboorteplaats, werd van Dale tevens tot archivaris van Sluis aangesteld; hij kende dat archief door en door en vele zijn de schatten die hij op taal- en oudheidkundig gebied daaruit heeft opgedolven. Op zijn 16e jaar als onderwijzer van den 4en rang begonnen, legde hij achtereenvolgens de volgende examens af: in 1845 dat voor den 3en, in 50 dat voor den 2en rang, in 48 examen fransch, in 59 wiskunde, in 60 engelsch, in 61 duitsch, in 62 natuurkunde (volgens art. 72 der Wet van 1857), in 63 landbouwkunde. Er ontbrak nog maar aan dat hij gevolg gaf aan de aansporing van den schoolopziener Callenfels te Oostburg om zich ook voor den 1en rang aan te melden. En al deze kennis was zelf verworven: van Dale was autodidact in den vollen zin des woords. Ook het latijn, het gotisch, het middelnederlandsch had hij door eigen studie geleerd. Zijn kennis van de nederlandsche taal was zoo groot, dat hij meer dan eens door de redactie van het Woordenboek der Nederlandsche taal werd aangezocht om ook zijn krachten aan dit werk te willen wijden, welk vereerend aanzoek hij echter van de hand wees, het laatst in 1870.
De letterkundige verdiensten van van Dale zijn in en buiten ons land erkend geworden door menig geleerd genootschap, dat hem onder zijne leden opnam, ook in Vlaanderen.
Hij was 1850 gehuwd met Marie Jacoba Moens.
Een zeer beknopte opgave van 's mans geschriften moge dit art. besluiten: Nederl. Spraakkunst (1868; 4e dr. 1877); Zinsontleding (1868; 2e dr. herzien door P.J. Cosijn, 1873); Nieuw Woordenboek der Nederl. Taal (1872-74; 3e dr., herz. door J. Manhave 1884; 4e dr., herzien door H. Kuiper Jr., A. Opprel en P.J. van Malssen Jr. 1898); 24 Mei 1862. Een parel aan de kroon der gedenkdagen van het westdeel van Zeeuwsch-Vlaanderen (1862); Zeeland, leesboek voor de Volksschool (1864); Tijdtafel van de geschiedenis der prov. Zeeland (1866); Een blik op de vorming der stad Sluis en op den aanvang harer vestingwerken van 1382-1587 (1871). Voorts redigeerde hij, alleen of met anderen, het jaarboekje Cadsandria (1854-59), met zijn boezemvriend H.Q. Janssen de Bijdragen tot de Oudheidkunde en Geschiedenis inzonderheid van