Nederlanden en den slag bij Landen mede; na het verlies van dezen slag door de Geallieerden zorgde hij voor een veiligen terugtocht voor de troepen, onder het onmiddellijk bevel van vorst Hendrik Casimir II van Nassau staande. In 1695 nam hij deel aan het beleg van Namen. Na een reis in Zweden keerde hij terug om den veldtocht van 1697 mede te maken, die op niets uitliep en eindigde met den vrede van Rijswijk. In dit jaar werd C. bevorderd tot luitenant-kolonel in het regiment Weede en herstelde daarin met vaste hand de schromelijk verslapte krijgstucht. Bij het begin van den Spaanschen Successieoorlog maakte C. deel uit van de troepen van den vorst van Nassau-Saarbrück, die Keizersweerd belegerden en op 15 Juli 1702 innamen. Voorts was hij tegenwoordig bij het beleg van Quesnoy door Fagel; met het regiment van prins Willem en een bataillon der hollandsche Garde redde hij een batterij Coehoornmortieren, die door een uitval der belegerden hevig bedreigd werd. In 1703 hielp hij, onder Coehoorn, Luik innemen en werd tot kolonel bevorderd, tevens tot adjudant van den generaal Nassau-Ouwerkerk.
In Maart 1704 werd C. benoemd tot commandant van Hoey. Toen deze vesting in 1705 door de Franschen belegerd werd, moest C. haar, na een beleg van drie weken, aan den franschen generaal de Gasse overgeven uit gebrek aan proviand (1 Juni). Op 16 Juni werd de vesting echter weer heroverd, na een 4-daagsch beleg. Na zijn uitwisseling als krijgsgevangene werd C. opnieuw tot commandant van Hoey benoemd en bleef dit tot 15 Nov. 1715, op welken datum hij, in verband met het Barrière-tractaat, de vesting aan den bisschop van Luik moest overgeven. In 1709 was hij bevorderd tot brigadier der infanterie en nam deel aan den slag bij Malplaquet (11 Sept. 1709), waarin hij gekwetst werd. In 1710 woonde hij de verovering van Douay, Béthune, St. Venant en Aire bij. In 1715 verloor hij het bevel over zijn regiment doch in 1720 kreeg hij het gouvernement van de vesting Veurne. In hetzelfde jaar (23 Juni) werd hij door den koning van Zweden tot baron verheven. Op het eind van 1727 werd hij tot generaal-majoor, op 30 Jan. 1733 tot luitenant-generaal, in Oct. 1736 tot gouverneur van Yperen, op 1 Jan. 1742 tot generaal bevorderd; in dezen rang nam hij in 1745 deel aan den slag bij Fontenoy; hetzij door een misverstand, hetzij door een misplaatst initiatief, gaf hij hier aanleiding tot een minder voordeelige beslissing van den veldslag. C. had nl. op den uitersten linkervleugel het dorp Antoing moeten aantasten, doch deed het eerst op herhaalde en persoonlijke lastgeving van den vorst van Waldeck. In het jaar 1747 (12 Juli) werd hij door Willem IV benoemd tot opperbevelhebber van de geheele verdedigingslinie van de Schelde tot de Maas; op 14 Juli (86 jaar oud) aanvaardde hij het bevel over Bergen op-Zoom, dat door de Franschen belegerd werd. De grijsaard gaf deze vesting al
spoedig zonder ernstig verzet over (16 Sept.) en, al moge dit zwak optreden ook niet uitsluitend aan C. te wijten zijn geweest, in elk geval werd hij in 1749 voor zijn gedrag ter verantwoording geroepen; zijn dood maakte echter, dat de zaak niet afgedaan werd. Sedert Augustus 1747 was C. gouverneur van 's Hertogenbosch, doch de vice-gouverneur, generaal de Constant Rebecque, nam het bevel waar. C. was in het voorjaar van 1695 gehuwd met Trajectina Anna Elisabeth Tuyll van Serooskerken.
Zie: Wagenaar, Vaderl. Hist. XX, 109,