letteren aan het athenaeum te Deventer en aanvaardde dat ambt 26 Oct. 1865 met eene rede de Alexandrinorum studiis literariis. Tevens werd hij tot conrector van het gymnasium aldaar benoemd. Gedurende 1874-1879 stond hij als rector aan het hoofd van het gymnasium te Arnhem, van waar hij naar Leiden werd beroepen om den door het aftreden van Pluygers opengevallen leerstoel in te nemen. Hij deed zulks met het houden eener oratio inauguralis in bewonderenswaardig latijn 1 Oct. 1879 en bekleedde dat ambt tot zijn dood. Zijne werken: uitgaven van Tacitus' Agricola (Lugd. Bat. 1881) en M. Minnucii Felicis Octavius (Lugd. Bat. 1882); verder studiën, toegevoegd aan het programma van het deventer athenaeum van 1866-1868, opstellen in de Gids over Juvenalis (1868), in den Tijdspiegel over de studie der classieke oudheid (1869), waarin voor het eerst hier te lande de studie der ‘Altertumswissenschaft’ wordt bepleit, en vele artikelen in de Mnemosyne 1873-1889 en in Versl. en Meded. d. kon. Acad. v.W. 1887-1890.
Zie: J. van Leeuwen Jr., in Jaarboek d. kon. Akad. v. Wetensch. 1891, 61; dezelfde in Bursians Jhrsber. Biogr. Jahrb. 1892, 52-63; J.E. Sandys, A history of Class. Schol. III (1908) 288.
Damsté