vesting Hoey door de Bondgenooten, doch het volgende jaar behaalde hij veel grooteren roem door de inneming van Namen's kasteel, dat eerst door hem, later door Vauban versterkt was geworden. Door de groote concentratie van geschutvuur uit een geweldige massa vuurmonden gedemoraliseerd moest de bezetting, 2 Sept., het kasteel overgeven. C. werd ter zake bevorderd tot luitenant-generaal der infanterie, ingenieurgeneraal der fortificatiën en kolonel van een regiment Hollanders. Voorts werd hem het herstel van de vestingwerken van Namen opgedragen. In Maart 1696 verwoestte hij de magazijnen te Givet door geschutvuur.
18 Nov. 1697 werd C. tot grootmeester der artillerie benoemd en ontving de opdracht plannen te ontwerpen omtrent het herstel en de verbetering der vestingwerken der verschillende steden. Op grond van deze ontwerpen werden Groningen, Zwolle, Nijmegen, Breda en Bergen-op-Zoom door hem opnieuw bevestigd.
In den veldtocht van 1702 deed C. met 10000 man een inval in Vlaanderen, vermeesterde o.a. het vlaamsche stadje Middelburg, doch werd door den overmachtigen vijand later gedwongen naar Sluis terug te trekken. Vervolgens hielp hij den hertog van Marlborough bij het beleg van Venlo, dat zich na 7 dagen (23 Sept. 1702) overgaf. Ook aan de vermeestering van Stevensweerd, Roermond, het kasteel van Luik en de Karthuizer-schans nam hij een werkzaam deel. Bij het beleg van Bonn in 1703 had Coehoorn het bevel, evenals de generaal Fagel en de prins van Hessen-Cassel, over 12 regimenten infanterie; de stad, die 20 Apr. berend was, gaf zich 16 Mei bij verdrag over, ook bij dit beleg was het succes voor een groot deel te danken aan de geweldige geschutkracht des aanvallers (o.a. 500 Coehoorn-mortieren). In Juni van hetzelfde jaar gaf Marlborough aan Coehoorn en Sparre bevel, de fransche liniën in het land van Waes te vermeesteren, welke opdracht met veel overleg en beleid werd uitgevoerd.
Reeds in het volgend jaar, 1704, overleed C. te 's Gravenhage aan een beroerte; zijn stoffelijk overschot werd te Wijkel bij Sloten in Friesland begraven, waar een fraai gedenkteeken, gebeeldhouwd door J.B. Xavéry te zijner nagedachtenis werd opgericht (N. Friesche Volksalm. 1855, 138).
Koning Karel II van Engeland verhief C. tot ridderbaronet; Willem III, die Coehoorn bijzonder genegen was en zijn verdiensten ten hoogste waardeerde, benoemde hem o.a. tot opperbestuurder der werken en vestingen van Staats-Vlaanderen en der sterkten aan de boorden der Schelde. Behalve de hierboven vermelde geschriften verschenen van de hand van C.: Nieuwe Vestingbouw (Leeuwarden 1685, 1702, welk werk in het fransch vertaald, uitgegeven werd in 1706, 1711, 1714 en 1741, en in 1709 in het duitsch) Dit werk en zijne Versterking van den Vijfhoek werden op last van Czar Peter den Groote in het russisch vertaald. C. was even goed infanterieals artillerie- en genieofficier. Hij schreef ook over de theorie van het innemen van steden, over het materieel der artillerie (1669) en over het werpen met bommen (1699). Ook de toepassing van de bajonet in den tegenwoordig gebruikelijken vorm wordt aan hem toegeschreven.
Behalve op het gebied der vestingbouwkunde toonde hij zich ook thuis op waterbouwkundig gebied door zijn ontwerp van een slaperdijk in Schoterland, met het oog op mogelijke doorbraak der Zuiderzeedijken. Te betreuren is het, dat hij geen eigenlijke school heeft gemaakt en geen leerlingen had van eenige beteekenis. Hij