gaande waren, maakten dat het voornemen niet werd uitgevoerd. Op een hernieuwde beleediging van de engelsche vlag werd Exmouth wederom uitgezonden, en vond te Gibraltar het nederlandsche eskader onder van Capellen, op 9 Aug. 1816. 14 Aug. gingen beide eskaders onder zeil naar Algiers, waar zij 26 Aug. ankerden. Daarop had in den namiddag het bombardement plaats, met het gevolg dat de Dey alle gestelde voorwaarden aannam. De verliezen, die wij leden, waren 13 dooden en 52 gekwetsten, de Engelschen 128 dooden en 690 gekwetsten. Het nederlandsche eskader bestond uit de navolgende schepen, de Melampus, Eendragt, Frederica Sophia Wilhelmina, Dageraad, Diana en Amstel. Voor zijn moed, beleid en trouw werd van Capellen door koning Willem I benoemd tot ridder Grootkruis van de Militaire Willemsorde en door den koning van Engeland tot commandeur van de Bathorde, terwijl hem de in Engeland voor vreemdelingen zeer zeldzame eer te beurt viel den plechtigen dank te ontvangen van beide Huizen van het Parlement.
In 1818 werd aan van Capellen eervol ontslag verleend. Daarna leefde hij te Brussel, werd nog in 1822 benoemd tot hofmaarschalk van den prins van Oranje en overleed 15 April 1824. Hij werd begraven op het kerkhof Sint Gilles. Zijn in 1817 door C.v. Cuylenburg geschilderd portret is in het Rijksmuseum te Amsterdam. Gegraveerd is het door C.C. Fuchs.
Zie: Vaderl. Hist. ten verv. op Wagenaar, I, 201; III, 229; IV, 149-151; XI, 131, 141; XVI 180-188; Vonk, Gesch. van de landing der Eng. en Russen in Noord- Holl. I, 50-56; Stuart, Jaarb. v.h. Kon. der Ned. 1816, st. 1, 100-108; de Jonge, Ned. Zeewezen, register; Backer Dirks, de Nederlandsche Zeemacht, register; Maandblad de Ned. leeuw XI, 94.
Boldingh