[Cabeljauw, Pieter]
CABELJAUW (Pieter), Cabbeliau, Cabeljau, Cabeliauw, of Petrus Cabeliavius, was een zoon van Willem en Abyge Bollys, wier huwelijk 1 Nov. 1605 plaats had, en geboortig uit Leiden, waarheen de familie, gentsche lakenkoopers, in 1581 de wijk schijnt te hebben genomen. Als zijn geboortedatum wordt gewoonlijk opgegeven 17 Dec. 1610, maar daar bij zijn eerste inschrijving aan de leidsche hoogeschool - waarschijnlijk werd hij toen alumnus van het Statencollege - op 15 Febr. 1622, vermeld wordt dat hij 14 jaar, en bij de herhaling daarvan op 18 Sept. 1641 dat hij toen 32 jaar oud was, zal die opgave wel met enkele jaren moeten worden vervroegd. Na afloop van zijn studiën stond hij achtereenvolgens als predikant te Schermerhorn (1633-1638), te Leeuwarden (1638-1641) en te Leiden. In 1659 legde hij zijn ambt neer en werd regent van het Statencollege, wat hij tot zijn dood, 20 Mrt. 1668, is gebleven. In 1662 werd hem de doctorale graad verleend. Het volgend jaar werd hem, met Jacobus Sterremontius, theol. dr. en predikant te 's Gravenhage, door de Generale Staten opgedragen om de te Leiden bewaarde papieren, die op de Statenvertaling van den Bijbel betrekking hadden, na te zien en te schiften. 13 Mrt. 1636 trad hij in 't huwelijk met Haesgen Dirks dr. van Spruytenboom.
Reeds in zijn studententijd verschenen van zijn hand Theses de persona Spiritus Sancti (Leiden 1630), indien bij die opgaaf althans niet moet gedacht worden aan door hem gehouden disputationes over dat punt, zooals ze in die dagen gebruikelijk waren; die wel door de studenten werden verdedigd, maar door een der professoren geschreven. Van zijn overige geschriften is het bekendst: Catholyck Memoryboeck der Gere formeerden, gesteld tegen het Roomsch Memoryboeck der Pausgezinden, (Leiden 1661, 2 dln.). Verder schreef hij: Ontdeckingen der roomscher waenwijsheit (Leyden 1647), waarop Den nieuw vertoonden onverbreckelicken hoeck enz. van C.H. Lakekooper (Antw. 1648) waarschijnlijk een antwoord is; Apologetica rescriptio pro libertate ecclesiae in exercenda disciplina spirituali (Amst. 1641); Stompwijcker handelingen (tegen zekeren priester Vermeulen, met aanmerkingen op een ‘tegenrelaes’ van dezen) ('s Grav. 1655), en een paar boekjes over het destijds meer in vraag zijnde punt of 't houden van een bank van leening geoorloofd moest worden geacht, n.l. Waerschouwinghe aengaende het stuck van de Banckhoudinghe (Leyd. 1657) en, met Bernardus Wijngaerden Klare bewijsredenen dat .... Banckhouders .... niet en behooren van 't Heylige Avontmael des Heeren gheweert te werden (Leyden 1657, Pamflet Knuttel no. 7906). Uit den titel van het laatste werkje blijkt genoegzaam Cabeljauws standpunt in deze. Voorts heeft hij met een collega te Delft, Johan-