| |
[Brune, Guillaume Marie Anne]
BRUNE (Guillaume Marie Anne), geb. 13 Maart 1763 te Brives (zuidwestwaarts van Tulle, hoofdplaats van het departement der Corrèze in Frankrijk), vermoord 2 Aug. 1815, was de zoon van Etienne Brune, ‘avocat en parlement’ en ‘avocat du roi’ bij het landgerecht van zijne geboorteplaats. Hij genoot eene zorgvuldige opvoeding en was aanvankelijk voor de balie bestemd. In 1784 ging hij naar Parijs, om in de rechten te studeeren en de lessen te volgen aan het Collège de France. De letteren trokken hem intusschen meer aan; vermoedelijk omdat dit tegen den zin zijner ouders was en hij daarom op eigen wieken moest gaan drijven, heeft hij
| |
| |
een tijdlang getracht als letterzetter in zijn be staan te voorzien, in welke betrekking hij eene proeve van eigen letterkundigen arbeid zelf moet hebben gezet. Daarna is hij medewerker geweest aan een aristocratischgezind blad: la Cour et la Ville, tot de revolutie hem met gebeel andere denkbeelden vervulde, hem in kennis bracht met Camille Desmoulins en Danton, en hem als grenadier zag intreden in de nationale garde te Parijs. Korten tijd daarna was hij adjudant-major bij het 2e bataljon van Seine-et-Oise, met hetwelk hij in den aanvang van 1792 naar de noordoostelijke grens van Frankrijk uitrukte. Reeds 12 Oct. van dit jaar werd hij bevorderd tot kolonel van den generalen staf, woonde als zoodanig de slagen van Jemappes en Neerwinden bij, en na nog in 1793 de opgestane federalisten in Calvados te hebben bestreden, werd hij 18 Oct. van datzelfde jaar brigade-generaal. In dien rang ging hij 29 Sept. 1796 over bij het leger van Italië, waar hij onder de bevelen van Masséna den slag van Arcole en den verderen veldtocht in 1797 medemaakte.
Aan het einde daarvan werd hij door den generaal-en-chef Bonaparte op het slagveld tot divisie-generaal bevorderd. Zijne voorloopige aanstelling, die 7 Dec. 1797 door het Directoire werd bekrachtigd, hield als beweegreden voor die bevordering in: ‘que le général Brune a donné des preuves de talents militaires et d'un courage distingué à la bataille de Rivoli, au combat de Tarvis et dans tous les événements de la campagne passée’.
Het jaar 1798 vindt hem als opperbevelhebber eerst van het leger in Zwitserland, daarna (3 April) van dat in Italië. Van het eerste commando ontheven, omdat hij te zelfstandig en eigendunkelijk optrad en uitgebreider volmacht vorderde in de politieke aangelegenheden, terwijl daarbij te Parijs berichten waren ingekomen over financieele wanordelijkheden en onregelmatigheden in zijn beheer, kon hij in het tweede niet eenstemmig samenwerken met den franschen gezant Trouvé (Mémoires de Barras III, 275), en wisten zijne tegenstanders na diens verplaatsing ook zijne terugroeping door het Directoire te bewerken.
Den 24, vendémiaire an VII (15 Oct. 1798) werd hij benoemd tot generaal-en-chef van het fransche leger in de Bataafsche Republiek; 2 Nov. verliet hij Milaan, en 7 Jan. 1799 stapte hij in den Haag in den ‘Maréchal de Turenne’ af. Zeer waarschijnlijk dankte hij die benoeming aan Barras, met wien hij tijdens zijn commando in Italië briefwisseling had onderhouden en die, hem niet in dit bevel kunnende handhaven, er toe zal hebben medegewerkt, om hem te verplaatsen in eene betrekking, waarin hem evenzeer een zelfstandige werkkring wachtte.
De nieuwe fransche generaal werd hier te lande met een zeker wantrouwen ontvangen. Zijn naam als oud vriend van Danton, zoowel als zijn krachtig en eigendunkelijk optreden in Zwitserland en Italië, waren dan ook weinig geschikt om gerustheid te wekken in de eerst onlangs tot eenige kalmte gekomen gemoederen. Zijn eerste optreden tegenover het Uitvoerend Bewind maakte daarbij al dadelijk een ongunstigen indruk. Op hoogen en eenigszins heftigen toon stelde hij terstond eenige eischen ten aanzien van de wijze, waarop naar zijne meening voor zijn onderhoud en zijn verblijf alhier moest worden gezorgd, en reeds 4 Februari diende hij in eene door hem verzochte en in buitengewoon secreete zitting van het U.B. verleende audientie voorstellen in, die weliswaar betrekking hadden op de verdediging des lands, maar tevens het uitzicht openden op nieuwe uitgaven, die de
| |
| |
reeds hoog opgevoerde financieele lasten der bevolking nog meer zouden verzwaren.
Erkend moet intusschen worden, dat er voor Brune aanleiding bestond om na te gaan, wat er aan de verdedigingsmaatregelen in de Bataafsche Republiek ontbrak en hoe daarin het best kon worden voorzien. Van den aanvang van het jaar af wezen de inkomende berichten en verschillende aanduidingen steeds meer en meer op het gevaar van een vijandelijken inval in de Republiek. Korten tijd daarna kwam dan ook de fransche gezant Lombard de Langres, ingevolge zijne van Talleyrand ontvangen instructie, met nieuwe eischen voor den dag (24 Maart), waaronder de toekenning van het commando, ook over de bataafsche troepen, aan den franschen bevelhebber. Maanden lang heeft het U.B. aan dien eisch weerstand geboden; doch toen eindelijk met het oog op de omstandigheden ook de agenten van oorlog en marine Pijman en Spoors, ja zelfs generaal Daendels, een gezamenlijk advies in dien geest uitbrachten, kon het bewind moeilijk anders doen dan hieraan gevolggeven. Zoo werd 13 Juli onder nog beperkende bepalingen het gevraagde commando aan Brune opgedragen, welke beperkingen in een nader besluit (28 Aug.), één dag na de landing der Engelschen uitgevaardigd, werden opgeheven.
Als opperbevelhebber van het vereenigd fransch-bataafsche leger tijdens den inval der Engelschen en Russen in 1799 in Noord-Holland heeft Brune - zij 't slechts kort - een voorname rol in de geschiedenis van ons land gespeeld. Het oordeel, dat door verschillende personen, die hem gekend hebben, over hem is uitgesproken, is, voornamelijk met betrekking tot zijne militaire bekwaamheden, zeer uiteenloopend. Met de bataafsche luitenant-generaals Daendels en Dumonceau schijnt hij het goed te hebben kunnen vinden. Beiden waren met zijne benoeming tot opperbevelhebber ingenomen. Uit zijne correspondentie, ook met hen, blijkt, dat hij de kunst verstond, om wanneer hij dit noodig oordeelde, menschen voor zich in te nemen.
In zijne verhouding tot het U.B., in het stellen zijner eischen of het te kennen geven zijner wenschen, is hij, van 't fransche standpunt beschouwd, steeds krachtig opgetreden, zonder veel woorden te gebruiken. Was het de bedoeling van het fransche Directoire, dat zijn militaire vertegenwoordiger aan het bewind alhier steeds zou doen gevoelen, dat de Bataafsche Republiek alleen nog bestond, omdat de Fransche wel zoo goed wilde wezen, haar in bescherming te nemen, dan had het in Brune zeker eene goede keuze gedaan. De bataafsche regeering was dan ook volstrekt niet met den opperbevelhebber ingenomen, al betuigde zij openlijk het tegendeel.
Hebzucht schijnt niet een van zijne minste ondeugden te zijn geweest. Von Sybel deelt mede, dat toen hij uit Zwitserland afreisde, om het commando over het leger in Italië te aanvaarden, zijn wagen zoo zwaar met goud en zilver was beladen, dat na weinige uren het breken van de as hem een lang oponthoud veroorzaakte. In de Mémoires de Las Cases worden Napoleon de woorden in den mond gelegd: ‘Brune, Masséna, Augéreau et beaucoup d'autres étaient des déprédateurs intrépides’. Trouwens dit gold in die dagen nauwlijks voor een ondeugd. Het Directoire zag in dit opzicht veel door de vingers, mits men het maar diende in den geest, waarin het gediend wilde zijn, en Napoleon ging daarin nog veel verder. Daartegenover staat, dat Brune tot verkwistend toe vrijgevig moet geweest zijn. Marmont, die
| |
| |
hem waarlijk niet ophemelt, hem ‘un homme médiocre et incapable’ noemt en van hem getuigt, ‘sans talents, sans aptitude et sans instruction militaire, il a attaché son nom à d'assez grands succès,’ deelt ook mede, dat hij bij zijn dood bijna niets naliet. Verschillende schrijvers verhalen of zinspelen er op, dat Brune tot het sluiten der conventie met York door engelsch geld is overgehaald; bewijzen daarvoor zijn intusschen totnogtoe niet bijgebracht.
Als militair bevelhebber is hij overigens hooger te stellen dan verschillende - ook nederlandsche - schrijvers gedaan hebben. In den korten veldtocht in Noord-Holland heeft hij in moeilijke oogenblikken zeer goede maatregelen weten te treffen, al moet daarbij erkend worden, dat hij in zijn onderbevelhebbers uitmuntenden steun vond. De titel van ‘Maarschalk van Frankrijk’ heeft op zich zelf, vooral in dien tijd, te dien opzichte ook zijn beteekenis. Napoleon heeft op St. Helena van hem getuigd: ‘Brune fut à juste titre le sauveur de la république batave; les Romains lui eussent décerné les honneurs du triomphe; en sauvant la Hollande, il a sauvé la France de l'invasion.’ Uit deze woorden blijkt tevens de groote beteekenis van dien veldtocht in Noord-Holland in 1799. Toen Daendels met zijne divisie de landing der Engelschen niet had kunnen beletten (27 Aug.), deed Brune het grootste gedeelte van Dumonceau's divisie uit Groningen, en al wat hij aan Franschen in andere streken en plaatsen meende te kunnen missen, derwaarts oprukken. Met de laatsten, ruim 7000 man tot eene divisie vereenigd onder generaal Vandamme, bezette hij het moeilijke duinterrein tusschen Alkmaar en de Noordzee, aan de beide bataafsche divisiën het ter verdediging gemakkelijker polderterrein overlatende. Vóórdat de beide eerst gelande afdeelingen Engelschen, ongeveer 16000 man onder generaal Abercromby, verdere versterking hadden ontvangen, deed hij 10 Sept. een aanval op de door hen bezette stelling in den polder de Zijpe, die evenwel werd afgeslagen. Toen het grootste gedeelte der Russen en Engelschen op het oorlogsterrein was aangekomen, ging de opperbevelhebber van dit vereenigde leger, de hertog van York, 19
September op zijne beurt ten aanval over op de fransch-bataafsche stellingen, welke aanval eveneens werd afgeslagen (slag bij Bergen), voornamelijk ten gevolge eener detacheering van een korps van 12000 Engelschen, dat over Hoorn naar Purmerend zou oprukken en dus aan den slag geen deel kon nemen. Ook de onbesuisde en daardoor ongeregelde aanval der Russen op het dorp Bergen werkte de overwinning der tegenpartij in de hand. Langzamerhand kwamen versterkingen uit Frankrijk opdagen, zoodat toen het engelsch-russische leger 2 October den aanval herhaalde, het fransche leger tot 13500 man was aangegroeid. Wel gelukte het den hertog van York, die nu de fout der detacheering vermeden had, niet dienzelfden dag zijn tegenstander tot den terugtocht te noodzaken (slag bij Alkmaar), doch Brune meende zich in zijne stellingen niet langer te kunnen handhaven en trok den volgenden dag vrijwillig terug in de lijn Wijk-aan-Zee-Purmerend met Beverwijk als hoofdkwartier. De fransche macht was tot 15000 man aangegroeid, toen 6 October weder een onbesliste strijd plaats had, die de slag van Castricum genoemd wordt. Twee dagen daarna trok echter de hertog van York terug in zijne oude stelling, den Zijper-polder, waarin hij spoedig zeer nauw werd ingesloten, waarop hij 18 October met Brune eene conventie sloot, volgens welke het engelsch-russische leger
| |
| |
vóór 1 December het grondgebied der bataafsche republiek zou hebben te ontruimen, en door de Engelschen 8000 krijgsgevangenen zouden worden in vrijheid gesteld. Hiermede was de veldtocht afgeloopen. Brune was evenwel niet tevreden over den steun, dien hij van het U.B. had ontvangen, en schijnt het voornemen te hebben gehad, in de eerste helft van November met behulp der ultra's door eene revolutionnaire beweging dit bewind omver te werpen. De terugkomst van Bonaparte uit Egypte, gevolgd door de omwenteling van 18 en 19 brumaire (9 en 10 Nov.) te Parijs hield hem evenwel hiervan terug, en korten tijd daarna sloot hij zich bij de politiek van den eersten consul aan. Naar Parijs ontboden vertrok hij 28 Nov. daarheen.
Aan eerbewijzen met betrekking tot den geeindigden veldtocht heeft het hem niet ontbroken. Drie dagen te voren had hij van het U.B. ƒ 100.000 ontvangen; en 3 Dec. werd nog besloten: ‘aan generaal-en-chef Brune te offereeren een sabel met gouden gevest en handgreep met eene toepasselijke inscriptie en ceinturon’. In Juni 1801 werd hem die toegezonden ‘comme témoignage de la reconnaissance de la Hollande’; Koning Lodewijk meende 12 Maart 1807 den Hollanders een genoegen te doen met hem het grootkruis van de orde van de Unie te schenken. De wet van 24 vendémiaire an VIII (16 Oct. 1799) decreteerde: ‘L'armée française en Batavie ne cesse de bien mériter de la patrie’. De inwoners van zijne geboorteplaats Brives zonden Brune een hulde-adres, waarin zij mededeelden, dat zij in den gevel van het huis, waarin hij geboren was ‘et vos triomphes et votre gloire’ zouden graveeren, en dat zij de zuigelingen in de wieg zouden leeren stamelen: ‘Guillaume Brune a rendu à la liberté les enfants de Guillaume Tell, de Barnevelt et de Jean de Witt’. In die plaats is voorts een Brune-kade, een Bruneplein, en in 1841 is er een standbeeld voor Brune onthuld. Eindelijk is bij besluit van den departementalen raad van de Seine aan eene straat in de wijk van de Chaussée d'Antin te Parijs de naam gegeven van ‘Rue du Helder’ ‘en mémoire de la campagne de Hollande en l'an VIII’.
Brune is niet meer in Holland teruggeweest. Hij heeft nog verschillende zelfstandige militaire en politieke betrekkingen bekleed, doch niet aan de groote, roemrijke operatiën van de fransche legers onder Napoleon deelgenomen. In 1800 voerde hij bevel in de Vendée en in Italië; daarna was hij voorzitter van de afdeeling oorlog in den staatsraad; van 1803-1805 was hij gezant in Constantinopel, gedurende welken tijd hij bij de verheffing van Napoleon tot keizer in 1804 tot maarschalk des rijks werd benoemd. In 1806 was hij bevelhebber in het kamp van Boulogne en daarna gouverneur-generaal der Hanse-steden; het volgende jaar stond hij aan het hoofd van het leger in Zweedsch-Pommeren, waar hij Stralsund innam. Daarna viel hij bij Napoleon in ongenade, mede omdat hij den smokkelhandel had toegelaten. Hij bleef verder buiten betrekking, ook in 1814 onder de Bourbons. Tijdens de honderd dagen werden zijne diensten door Napoleon weder aanvaard en had hij het commando over een observatiekorps in het zuiden van Frankrijk, waar hij Toulon geruimen tijd verdedigde, en zich eerst 14 Juli voor Lodewijk XVIII verklaarde. 2 Aug. werd hij, op reis naar Parijs, te Avignon door het grauw vermoord. Van de vele portretten, die van hem in prent bestaan, verdienen vooral vermelding het ruiterportret van J.J.F. Tassaert naar F.J. Harriet, het portret van C. Josi naar C. van Cuylenburgh, en vooral de fraaie zwartekunstprent van Ch.H. Hodges.
| |
| |
Zie over hem: Esquisse historique sur le maréchal Brune par le lieut.-colonel L. B**** (Paris 1840); verder de werken over den veldtocht in 1799 in Noord-Holland, waarvan de voornaamste vermeld in de Militaire Spectator 1891, 31-38; Lombard de Langres, Memoires anecdotiques pour servir à l'histoire de la révolution française (Paris 1843) 1, 270; II, 88; H. Houssaye, 1815, Waterloo (Paris 1899, 18e ed.) 51; dez., La seconde abdication, la terreur blanche (Paris, 1906. 33e ed.), 160, 164, 165, 444-449, 453-461; C. Gijsberti Hodenpijl, de Russische vaandels veroverd in den slag bij Bergen op 19 September 1799, in de Militaire Spectator 1899, 631-636; Herinneringen van Mr. Maurits Cornelis van Hall, 1787-1815, (Amst. 1867, niet in den handel) 72-85; A. du Casse, Le général Vandamme et sa correspondance II, 1-47 et 81-96; Mémoires du comte Miot de Mélito (Paris 1873) I, 228-244; Mémoires du maréchal Marmont (Paris 1857) II, 94-97; Mémoires du général baron Thiébault III, 129; Mémoires de Barras III, 276; IV, 36.
Koolemans Beijnen |
|