[Breda, Jacob Gijsbertus Samuel van]
BREDA (Jacob Gijsbertus Samuel van), geb. te Delft 24 Oct. 1788, gest. te Haarlem 2 Sept. 1867, zoon van den voorg., bezocht de latijnsche school in zijn geboorteplaats en werd 27 Juli 1806 te Leiden ingeschreven als stud. med., hoewel ook het onderwijs in de natuurkundige wetenschappen, vooral van Brugmans, hem aantrok. Na zijne promotie in de medicijnen op 23 Apr. 1811 en hetzelfde jaar nog tot art. lib. mag. en phil. dr., beide malen op stellingen, vertrok hij met een tweetal academievrienden, van Heynsbergen en Hugo Beyerman, naar Parijs, waar eerstgenoemden aan Laplace, Delambre en Albers hunne proeven mededeelden om de draaiing der aarde door de oostelijke afwijking van een vrij vallend lichaam te doen blijken. Na omstreeks een jaar teruggekeerd, vertoefde van Br. nog eenigen tijd te Leiden en zou zich op verlangen zijns vaders te Rotterdam als arts hebben neergezet, zoo hij niet, op aanraden van Brugmans, benoemd was tot hoogleeraar in de botanie, chemie en pharmacie aan het athenaeum te Franeker, welk ambt hij 15 Oct. 1816 aanvaardde met een rede de Educatione vere liberali et historiae naturalis studio (Leov. 1816). De veelvuldige aanraking met den curator en natuurkundige Adr. Gilles Camper leidde tot een huwelijk met diens dochter Frederica Theodora Ernestina te Klein Lancum op 9 Mei 1821 (ondertr. Klein Lancum 29 April 1821). Niet lang daarna werd hem uitgebreider werkkring aangeboden te Gent, waar hij 16 Mei 1822 het professoraat in de botanie, zoölogie en vergelijkende anatomie aanvaardde met eene Oratio de florae mundi primigenii reliquis (Gand. 1823) en waar hij zich, behalve door de uitgave van de Philosophia botanica van Linnaeus en ordening en beschrijving der orchideeën, op
Java verzameld door Kuhl en van Hasselt, onderscheidde door geologische onderzoekingen (vooral nadat hem door de regeering de behandeling van het wetenschappelijk deel der geologische kaart van het rijk was opgedragen) in de dolomietmassa bij Durbuy en krijtformatie bij Maastricht. Nadat de omwenteling van 1830 hem tot een overhaaste vlucht had gedwongen, werd v. Br. 12 Mrt. 1831 tijdelijk aan de leidsche hoogeschool verbonden. Hier verloor hij 15 Apr. 1834 zijne vrouw, die hem bij zijn onderzoekingen met hare teekenpen dikwijls ter zijde had gestaan; hij hertrouwde 8 Juli 1836 te Huissen hij Arnhem Cornelia Maria Veeren (geb. Huissen 9 Juni 1814, overl. Haarlem Febr. 1841). Intusschen was hij in 1835 te Leiden als gewoon hoogleeraar in de wis- en natuurkundige faculteit aangesteld, belast met het onderwijs in de zoölogie en geologie en vervolgens in het laatste vak alleen, waarover hij verschillende kleinere studiën uitgaf en waarin hij o.a. W.C.H. Staring tot leerling heeft gehad. Met behoud van zijn post