op den voorgrond werden gesteld, alleen stroomannen, wier persoonlijkheid het groote publiek omtrent ministeriëele inmenging op een dwaalspoor moest leiden. Uit dien onzuiveren oorsprong moesten wel troebele wateren opborrelen. De inhoud, vooral de gedachten-eenheid van een onder zulke omstandigheden verschijnende courant kon er niet bij winnen. Aanvankelijk was dit echter anders. In de biografie van J.R. Thorbecke door Wijnmalen (Levensber. Letterk. 1875, 203) is aangeteekend, dat in 1832, 1833, 1837, 1838, 1841 en 1844 van Thorbeckes hand in het Journal de la Haye artikelen verschenen (anoniem). Doch toen op 2 Aug. 1847 van Dam van Isselt opnieuw in de Tweede Kamer de verhouding van de regeering tot het J. de la H. ter sprake bracht, sprak hij van een ‘ellendig prulleblad,’ een ‘ellendig blad, dat onder toezicht behoorde te staan van het gouvernement dat het subsidieerde’. Het antwoord van de regeeringstaiel op dergelijke aanvallen en opmerkingen bleef ontwijkend.
Tusschen de veranderde omstandigheden van het Journal de la Haye en de gelijktijdige oprichting van een Nederlandsch Nieuwsblad bestaat nauw verband (Zie: Les Mystères du Journal de la Haye). Men wenschte de aandacht van het Journal de la Haye af te leiden, zonder nochtans openlijk te erkennen, dat het Nederl. Nieuwsbl. een soortgelijk orgaan was (Zie de Bosch Kemper, Geschiedenis van Nederland na 1830). Box en Leopold Loebenberg waren uitgevers en drukkers. Het verscheen van 1 Juli 1842 tot 31 December 1843.
Door invloed van J.J. Rochussen, den lateren gouverneur-generaal en minister van koloniën, kreeg Box met Mei 1844 een medewerker in den reeds genoemden Adriaan van Bevervoorde, die tot dusver particulier secretaris van Rochussen was. Die medewerking duurde tot Augustus 1845. Toen van Bevervoorde, bij afwezigheid van Box, de leiding waarnam, stond hij in rechtstreeksche betrekking tot de toenmalige ministers van buitenlandsche zaken (de la Sarraz) en van justitie (van Hall). De la Sarraz ‘berustte’ in de hem opgedrongen relatiën, doch wilde overigens niets te maken hebben met het Journal. Van Hall dacht er anders over; blijkbaar verkeerden de beide ministers met elkander op gespannen voet; toch zat de la Sarraz, het Journal inspireerende, onder de plak van van Hall. Van Bevervoorde beklaagde zich bij dezen bewindsman wel eens over ‘tegenstrijdige orders’ die hij nu en dan ontving. ‘Och, dat zal u wel eens meer gebeuren met een gouvernementeel blad,’ zeide van Hall dan bij zoo'n gelegenheid. Later heette het, dat ook van Hall niets te maken had met het Journal. Box nam intusschen de leiding weer over en drong van Bevervoorde er uit. Later heeft van Bevervoorde daarover en over Box een boekje opengedaan in zijn Asmodée en deze diende meermalen een aanklacht deswege in tegen van Bevervoorde (Zie Sautyn Kluit in Nederl. Spectator 1879, reg.).
Voor den rechter constateerde Box destijds, dat slechts de buitenlandsche politiek door hem in het Journal was behandeld. Hier valt op te merken, dat, volgens de Arnhemsche Courant van 10 Mei 1846, Box niet vreemd was gebleven aan pogingen tot verwezenlijking van den wensch: de hereeniging met België, welk denkbeeld in 1846 nog niet door iedereen was losgelaten.
Toen, na de verwerping van de 27 voorstellen tot grondwetsherziening in Maart 1848, mr. Donker Curtius optrad, verscheen het bericht (27/8