[Boudewijn, Balduinus]
BOUDEWIJN (Balduinus), graaf van Bentheim, burggraaf van Utrecht, zoon van graaf Otto IV, komt voor van 1203 tot 1247.
Hij was reeds in 1203 met zijn vader getuige van graaf Dirk VII van Holland, volgde zijn vader als graaf van Bentheim op (na 1207, vóór 1213); in de jaren 1216 en 1217 maakte hij met zijn broeder Otto, den bisschop van Munster, een reis naar het Heilige Land waar deze overleed, teruggekeerd werd hij, toen graaf Willem I ter kruisvaart trok, diens stedehouder (procurator) over Holland en Zeeland (1218). Na graaf Willems dood (1223) werd hij voogd over diens jeugdigen zoon Floris IV en bestuurde wederom als procurator deze landen gedurende diens minderjarigheid (ongev. 1223-1228). In 1227 trok hij, tot hulp van den bisschop van Utrecht, naar Drente, doch werd er gevangen genomen. Hij komt nog meermalen in stukken betreffende Utrecht en Holland voor, het laatst in 1247. Bij zijne vrouw Jutta (van Steinfurt?) won hij twee zoons: Otto V, zijn opvolger, en Egbert.
Zie: J.H. Jungius, Historia ant. comitatus Benthemiensis (Hann.-Osn. 1773) 242 en vlg.; Oorkondenb. Holland.
Obreen