[Beijerinck, Willem Frederik Adolph]
BEIJERINCK (Willem Frederik Adolph), geb te Zwolle 25 Dec. 1828, overl. te Hees, gem. Nijmegen, 24 Nov. 1894, was de zoon van M.G.
Beijerinck en J.M.L. Crap Hellingman. kol. 338). Na te 's Gravenhage de lagere en middelbare scholen bezocht te hebben, werd hij in 1846 als opzichter onder zijn oom J.A. Beijerinck in dienst gesteld bij de werken tot droogmaking van het Haarlemmermeer, waar hij in het bijzonder bij den bouw van het stoomgemaal Cruquius, ter standplaats Haarlem, werkzaam was. Hij werd in 1852 als zoodanig in dienst gesteld bij de indijking der Bathpolders aan de Ooster-Schelde, en verwisselde deze betrekking in 1856 met die van ingenieur aan de fabriek van stoom- en andere werktuigen ‘de Atlas’ te Amsterdam. De directeur dezer fabriek, H.P. van Heukelom, was zeer met de diensten van Beijerinck ingenomen en hij werd als deskundige op het gebied van stoombemaling steeds geraadpleegd Hij ontwierp een aantal stoommachines voor polderbemaling, stoomschepen en fabrieken.
Toen van Heukelom in 1863 tot directeur der Maatschappij tot exploitatie van staatsspoorwegen werd benoemd, werd Beijerinck zijn opvolger aan de Atlas. Beijerinck richtte in 1875 met den landbouwkundige J.C. de Leeuw, dijkgraaf en burgemeester van den Anna-Paulownapolder, een ingenieurs-bureau, vooral bestemd om te trachten, stoombemaling bij de polderbesturen ingang te doen vinden, op. Dit bureau heeft zoowel hier als in Italië belangrijke bemalingswerken ontworpen, en (de uitvoering werd meestal aan de fabriek toevertrouwd) uitgevoerd.
De maatschappij de Atlas, die eene periode van bloei gekend heeft, geraakte gaandeweg in moeilijkheden door gebrek aan loonend werk, vooral ook doordat de buitenlandsche mededinging allengs grooter werd. Beijerinck, die zich, ook door opheffing van het ingenieursbureau na het overlijden van de Leeuw, geheel aan zijne fabriek wijdde, was geheel ingenieur en niet voldoende handelsman om de maatschappij voor den ondergang te redden. Terwijl de meeste ambtenaren van de Atlas, toen aan alles te zien was dat haar bestaan zeer precair was, naar andere betrekkingen zochten, bleef Beijerinck aan zijne maatschappij getrouw. De catastrophe, die in 1887 intrad, kon hij niet voorkomen, en zoo werd hij ambteloos. Hij bleef te Amsterdam wonen, hopende, dat hij nog een betrekking zou vinden, waarin zijne werkkracht en ervaring gebruikt konden worden. Maar toen dit niet gelukte, ging hij in 1889 te Hees wonen, waar hij niet langen tijd later overleed.
Beijerinck was bij zijne onderhoorigen zeer geacht wegens zijne eerlijkheid en zijne bekwaamheid, hij was een joviaal man, die ook bij de werklieden zijner fabriek bemind was. Ter gelegenheid, dat hij 25 jaren aan de Atlas verbonden was, werd hem een album met al hunne handteekeningen als bewijs van symphatie aangeboden.
Hij was gehuwd te Nijmegen 30 April 1858 met Sibilla Henrietta Otteline Aimée van der Voordt Pieck, geb. Amsterdam 1834, dr. van Hendrik Agnes Johan Egbert v.d.V.P. en Sibilla Pijnappel en had twee dochters waarvan eene, Johanna Henrietta Agnes, gehuwd met W.F.E. Wijnen, rijksontvanger.
Ramaer