kunde, taalkunde, oude en nieuwe letteren, wijsbegeerte en godgeleerdheid beoefend. Later bewoog hij zich in de talrijke werken, tijdschriften en courantenartikelen, die hij schreef, zoowel op het gebied van het straf-, proces-, publiek- en privaatrecht als op dat der actueele politiek, niet uit winstbejag of eerzucht, maar omdat hij, zooals zijn vriend en ambtgenoot mr. A.A. de Pinto het later uitdrukte (Weekblad van het Recht, van 23 Dec. 1892 no. 6270), de wetenschap werkelijk alleen beoefende voor de wetenschap.
Hij schreef: De grondwettelijke meerderjarigheid van den Prins van Oranje op den leeftijd van achttien jaar (1858), met een naschrift (1859); De doodstraf. Populaire voordragt (1864), met een wetenschappelijk bijvoegsel: De Bijbel en de doodstraf. Ds. J.L. van Rhijn bestreden (1865); Doodstrafpolemiek tegen mr. J.L. de Bruin Kops, mr. J. Heemskerk Az., dr. J.L. van Rhijn, mr. P.R. Feith, en jhr. mr. J. de Bosch Kemper (1865), naar het oordeel van mr. A.A. de Pinto (Weekblad van het Recht van 23 Dec. 1892 no. 6270), een der beste, zoo niet het beste zijner geschriften; Limburg, Luxemburg en het Congres te Londen (1867); Het belang van Nederland en de bemoeiing zijner diplomatie (1869); De Nederlandsche Vredebond (1869); Een politiesch Vredebeginsel (1869); De oorlog van 1870, Frankrijk, Duitschland en onze verhouding tot beide (1870); Metis, sociaal en politiesch Tijdschrift (1873-74); Verzoening en herziening. Een politiesch programma (1884); L'Egypte el l'Europe (1884); La système de la propriété mobilière, droit antérieur; système du Code Civil, droit futur (1887), waarin hij zijne meening over het verkeerde van de heerschende leer betreffende het bezit van roerende goederen uiteenzette; La question sociale (1888); Brief aan H. Pierson over het prostitutie-vraagstuk (1889); Regtsgeleerde opstellen (1891) en Les notions fondamentales du droit civil (1892), dat op kosten der Koninkl. Academie werd uitgegeven.
30 Juni 1859 huwde hij te Leiden Hortense Levoir, die hem overleefde.
Men zie over hem, behalve het reeds genoemde artikel van Mr. A.A. de Pinto in het Weekblad van het recht van 23 Dec. 1892, no. 6270, dat zelfde Weekblad van 2 April 1890 no. 5843 en van 21 Dec. 1892, no. 6269, het Dagblad van Zuid-Holland en 's Gravenhage van 21 Dec. 1892 en Mr. G. Groen van Prinsterer, Nederl. Gedachte van 9 Juni 1873.
de Savornin Lohman