Engeland vertalingen. In ons vaderland heeft het een zeldzaam groot aantal personen naar de pen doen grijpen om van hun afkeer van dit kettersche boek te doen blijken. In den loop der tijden hebben de argumenten der tegenstanders en wat zij voor het gevoelen van Bekker uitgaven meer ingang gevonden dan Bekker's eigen redeneering. Het was er hem om te doen aan te toonen, dat de duivel geen invloed op der menschen lot meer uitoefenen kan en dat derhalve al die verhalen van hekserij, duivelverschijningen enz. enz. tot het rijk der fabelen verwezen moesten worden. Het bestaan van den duivel heeft Bekker niet ontkend. Integendeel beweerde hij, dat Satan den mensch ten val heeft gebracht, al kon hij niet verklaren hoe, maar uit bijbelteksten als 2 Petr. II, vs. 4 en Judas, vs. 6 haalde Bekker de conclusie, dat de booze geesten in de hel geketend liggen en schadeloos gemaakt zijn. Daarbij meende Bekker als ijverig cartesiaan, dat geesten zonder lichaam naar hun aard niet op lichamen werken kunnen, al achtte hij dat wel mogelijk, zoo God het wilde.
Groote beroering heeft dit boek, dat in vervolg van tijd een zeer zegenrijke werking had, in ons land verwekt. Niet alleen dat van alle kanten bestrijders opstonden, maar het haalde Bekker ook een kerkelijke vervolging op den hals. In den kerkeraad van Amsterdam, in de classis en in de noordhollandsche Synode riep men den schrijver ter verantwoording. Het heette, dat hij God's eer te na gekomen, met de Schrift te vrij omgesprongen en ten opzichte van de leer der Kerk onrechtzinnig geworden was. Een langdurig proces is er het gevolg van geweest; Bekker was bereid een en ander toe te geven, maar tot terugtrekken was hij ongezind. Het einde is geweest dat hij door de Synode van Alkmaar in 1692 als predikant afgezet is. De amsterdamsche vroedschap heeft dat vonnis niet erkend, maar ook niet bestreden. De regenten, die op Bekker's hand waren, hebben in het feit, dat - waarschijnlijk door hun toedoen - in de Staten van Holland geen rapport over deze Synode uitgebracht is en dat hare Acta niet bekrachtigd waren, aanleiding gevonden om te doen alsof voor hen de afzetting niet bestond en zijn aan Bekker tot zijn dood zijn traktement blijven uitbetalen. Bekker is in de kerk te Jelzum begraven. Hij was tweemaal gehuwd, eerst met Elske Walkens en daarna met Froukje Fullenius, weduwe van den secretaris van Dokkum, N. Bloemendal. Hij liet drie kinderen uit het tweede huwelijk na, twee dochters en een zoon Johannes Henricus Bekker, die 1705-1737 predikant te Jelzum geweest is. Hij gaf in 1698 te Amsterdam in het licht: Sterf-bedde van .... Ds. Balthazar Bekker. In G. van Loon, Beschrijving der Nederl Historiepenningen IV, 225 vindt men de afbeelding van vijf medailles op Bekker. Zijn karakteristieke maar minder
bevallige gelaatstrekken zijn door tal van graveurs in plaat gebracht, o.a. door D. Danckerts, J. Gole, P. Schenck, A. Zijlvelt en P. van Gunst, door den laatste naar een schilderij van Zach. Webber.
Voor zijne geschriften en de tegen hem verschenen boeken en boekjes zie men de Bekker-Bibliografie van A.v.d. Linde. Zie verder E.J. Diest Lorgion, Balthazar Bekker in Franeker (Gron. 1848) en dezelfde, Balthazar Bekker in Amsterdam (Gron. 1851, 2 dln.) en W.P.C. Knuttel, Balthasar Bekker de bestrijder van het bijgeloof ('s Grav. 1906).
Knuttel