speelde hij een niet onbelangrijke rol, dank zij het zeldzame en van zijne persoonlijkheid zeker geen gering getuigenis afleggende feit, dat hij het vertrouwen genoot zoowel van zijn geestverwanten als van zijn tegenstanders. Dienovereenkomstig treffen we hem dan ook herhaaldelijk aan onder de mannen, die - eer de Synode van 1618 aan de twisten een einde maakte - op verschillende vergaderingen de punten in geschil hebben besproken. Zoo was hij op den conventus praeparatorius in den Haag (26 Mei - 1 Juni 1607), waar hij zelfs tot scriba werd verkozen; op de haagsche conferentie van 1611 en op de vergadering, die in 1613 (Het Protestantsche Vaderland in voce Becius, vermeldt abusievelijk 1618) te Delft werd gehouden; terwijl hij ook nog aanwezig is geweest bij een twistgesprek tusschen Arminius en Gomarus, dat in den Haag heeft plaats gehad.
Ook op ander terrein dan dat van de kerkelijke moeilijkheden van zijn tijd, was Becius een op den voorgrond tredende figuur. Aan het totstandkomen der Statenvertaling van den bijbel nam hij een werkzaam aandeel. Te Dordrecht zag hij zich reeds spoedig na zijn aankomst in die stad geroepen tot het ambt van curator der latijnsche school daar; een blijk van vertrouwen, dat hij beantwoord heeft o.a. door in 1616 den stoot te geven tot de oprichting eener openbare bibliotheek.
Wat zijn denkbeelden aangaat, was Becius, ook al bracht zijn karakter er hem toe om heftig optreden te vermijden en ook bij anderen tegen te gaan, toch een beslist contra-remonstrant. Ten opzichte der dordtsche leerregels nam hij, met Johannes Bocardus, een eenigszins afzonderlijk standpunt in, dat echter niet het genoemde formulier zelf maar alleen de interpretatie van de door de Nationale Synode ervoor vastgestelde akte van onderteekening betrof (Reitsma en van Veen, Acta III, 447-450).
Behalve eenige werkjes, die Becius met anderen schreef - Bedenckingen over de beroepinge D.D. Conradi Vorstii ... (1611); Corte antwoorde op een seker schrift Adolphi Venatoris ... 1613 (Pamflet Knuttel no. 2055) - deed hij slechts twee geschriften verschijnen: Theses de iis quae de D.N.J.C. post unionem praedicantur (Neustad 1582), en Christelijk onderwijs over den Heidelbergschen Catechismus (1618). Na zijn dood gaf zijn zoon Aegidius (kol. 266) nog de volgende werken van hem uit: Het exemplaar der ghesonde woorden (Dordrecht 1631); Spiegel der cleyne werelt (Arnhem 1638); Het ghesette exemplaer der Godtloosen (Arnhem 1639); Noach ofte de Historie der Diluvie (Arnhem 1640); Declaratio peregrinationis Abrahami (Arnhem 1642). Van Becius' uitgebreide correspondentie met tal van personen is nog een gedeelte ongedrukt. Zijn zinspreuk was een anagram van zijn naam: en cibans oveis. Zijn portret is gegraveerd door van Hoogstraten.
Zie: Visscher en van Langenraad, Het Protestantsche Vaderland; Borger, Naamlijst van Predikanten (H.S. univ. bibl. Amsterdam) beide in voce, en de daar vermelde literatuur, vooral Schotel, Kerkelijk Dordrecht 1 (Utr. 1841) 223 v.v.; cf. ook nog Kroniek Historisch Genootschap 1868, 497.
van Schelven